Expressionisme is de stroming die aan het begin van de 20e eeuw ontstond in Centraal-Europa als een laatste stuiptrekking van de Romantiek en tegelijkertijd als een begin van de moderne kunst.
Kandinski schreef in 1911 dat 'de weigering om de gebruikelijke vormen van schoonheid toe te passen, leidt tot het toelaten van alle werkwijzen die het de kunstenaar mogelijk maken om zijn eigen persoonlijkheid te manifesteren.' Schoonheid werd gezien als beperkend en onwaarachtig. Aanvankelijk waren het schilders die in hun werk uitdrukking zochten voor hun geteisterde ziel (Kokoschka, Kirchner, Nolde e.a.). Ook in de literatuur en de dichtkunst (Rilke, Stephan George) kwam het expressionisme eerder aan de orde dan in de muziek. Vanaf 1910 was Wenen het werkterrein van Schönberg, Berg en Webern. Wenen, een zeer conservatieve stad met een enorme muziektraditie, werkte op deze avant-gardisten als een hogedrukpan: in werken als Schönbergs opera Die glückliche Hand (1910-13) en Bergs opera Wozzeck (1917-22) werd het subjectieve opgevoerd tot de uiterste grenzen. De niet meer passende 'schoonheid'van de tonaliteit werd ingeruild voor de expressiviteit van schrijnende dissonanten die leidden naar de atonaliteit0