Gepubliceerd op 12-05-2017

Inflatie

betekenis & definitie

Er is sprake van inflatie of geldontwaarding als het gemiddelde prijspeil van de goederen stijgt.

Het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie geeft aan in welke mate er inflatie optreedt. Om de koopkracht van de gezinnen te handhaven, moet het inkomen met hetzelfde percentage stijgen als het uitgavenpakket.

We onderscheiden de volgende vormen van inflatie:

1. Demand pull inflatie onstaat als de prijzen stijgen omdat de produktiemogelijkheden niet in staat zijn om aan de vraag naar goederen en diensten te voldoen. Dit wordt ook wel bestedingsinflatie genoemd.

Deze vorm van inflatie kan bestreden worden door verhoging van het bankdisconto of door kredietbeperkingen. Ook de overheid kan daartoe bijdragen door de belastingen op te voeren om op deze wijze de bestedingen af te remmen. Wanneer de overheid mede oorzaak is van de inflatie, kan ze trachten haar eigen bestedingen te verminderen: bestedingsbeperking. Opmerking: als de overheid bezuinigt op haar uitgaven en tegelijkertijd de belastingtarieven verhoogt met het doel de totale bestedingen te beperken, is er sprake van restrictieve begrotingspolitiek. Als in het buitenland de prijzen sneller stijgen dan in ons land, zal er van buiten onze grenzen meer vraag zijn naar Nederlandse produkten. Die vraag zal versterkt worden door de inwoners van ons land, die de buitenlandse produkten te duur gaan vinden. Als daardoor in Nederland de inflatie toeneemt, bestaat er een geïmporteerde inflatie.

2. Cost push inflatie ontstaat als het stijgen van de prijzen wordt veroorzaakt door kostenstijgingen. Dit wordt ook wel kosteninflatie genoemd.

Er kunnen verschillende oorzaken zijn:

a. de prijs van de geïmporteerde artikelen stijgt;
b. de grondstoffenprijzen stijgen (olieprijs in de jaren zeventig);
c. de lonen stijgen sneller dan de arbeidsproduktiviteit;
d. stijging van de indirecte belastingen;
e. de overheid voert tariefsverhogingen door voor haar diensten.

Het is voor het bedrijfsleven lang niet altijd mogelijk de gestegen kosten in de verkoopprijzen door te berekenen, onder andere door de concurrentieverhoudingen en prijs- beheersingsmaatregelen van de overheid. Cost push inflatie valt moeilijk te bestrijden. We hebben in de meeste gevallen geen invloed op de grondstoffenprijzen in het buitenland. Een aantal Europese landen heeft een opmerkelijk succes geboekt in het beteugelen van de machtsposities van de OPEC-landen door de winning van olie uit de Noordzee. De overheid moet zich terughoudend opstellen bij tariefsverhogingen voor haar diensten, wil ze de cost push inflatie niet aanwakkeren. Loonstijgingen die geen gelijke tred houden met de arbeidsproduktiviteit, moeten zoveel mogelijk voorkomen worden. Hoewel een algehele loon- en prijsstop de koopkracht in gevaar brengt, kan deze maatregel de inflatie indammen. Als bedrijven vaste winstpercentages hanteren, zal bij prijsstijgingen ook de winst toenemen: de winstmarge inflatie.

3. Monetaire inflatie wordt vaak veroorzaakt door een overmatige geldschepping. In de jaren twintig stegen in Duitsland de prijzen tot duizelingwekkende hoogten. Deze hyperinflatie leidde zelfs tot het drukken van noodgeld omdat de reguliere bankbiljettenpers niet in staat was om voldoende bankbiljetten te drukken.

Enkele gevolgen van inflatie:

-Ze biedt op den duur voordelen aan mensen die schulden hebben.
-De spaarzin wordt er niet door bevorderd.
-Ze is nadelig voor mensen die geen gebruik kunnen maken van de (automatische) prijscompensatie, zoals kleine zelfstandigen.
-Door ons stelsel van progressieve belastingheffing ondervindt de belastingbetaler ook nadelen van de inflatie. Hij komt in een hoger schijventarief. Vandaar dat er soms een inflatiecorrectie wordt toegepast.
-De export wordt bemoeilijkt, omdat onze concurrentiepositie wordt aangetast.

Instrumenten voor de economische politiek

Om de doelstellingen van de economische politiek te realiseren, staan de overheid verschillende instrumenten ter beschikking. De voornaamste zijn:

1. de begrotingspolitiek;
2. de monetaire politiek;
3. het inkomens-, loon- en prijsbeleid;
4. de betalingsbalanspolitiek;
5. de groeipolitiek;
6. de mededingingspolitiek.