als het ware aanhangsels der → Romeinsche Curie.
Het zijn de commissies
1. voor de Bijbelsche studiën (zie Bijbelcommissie),
2. voor de authentieke verklaring van het wetboek van het kerkelijk recht (zie Codex Iuris Canonici),
3. voor de herziening en verbetering van de → Vulgaat (1910, Pius X),
4. van de gewijde oudheidkunde (1851-1852, Pius IX, opnieuw georganiseerd door Pius XI, 1925),
5. voor gewijde kunst in Italië (1924, Pius XI),
6. voor Rusland (1926, Pius XI).
Niet-pauselijk zijn de volgende:
1. De kardinalencommissie voor de geschiedkundige studiën (1883 gesticht door Leo XIII, om de studiën, op het Vaticaan gedaan, te organiseeren).
2. De permanente commissie voor het bewaren van de geschiedkundige en kunstzinnige monumenten van den H. Stoel (1923, Pius XI).
3. De kardinalencommissie ter voorbereiding van de codificatie van het recht der Oostersche Kerk (1929, Pius XI).
4. De kardinalencommissie voor administratie van de goederen van den H. Stoel.
5. De Commissie voor de Heraldiek aan het pauselijk hof (1915, Benedictus XV).