Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Weyden

betekenis & definitie

1° Gozewyn van der, schilder. * Ca. 1465 te Brussel, ♰ na 1620 te Antwerpen (?). Kleinzoon van 2°.

Ca. 1500 trok hij naar Antwerpen, waar hij in aanzien kwam en vele leerlingen aannam; hij werkte o.a. voor de abdij van Tongerloo. Hij was een typische nakomeling eener groote school in wien veler invloeden nawerkten.

Men schrijft hem een vrij omvangrijk oeuvre toe, maar dit is vrijwel geheel hypothetisch; het beeld, dat wij van hem, die in zijn leven groot aanzien genoot, kunnen vormen, blijft dan ook vaag.Li t.: Hulin de Loo (in: Jahrb. d.fr. Kunst, XXXIV1913); M. J. Friedlander, Alt-Nied. Malerei (XI). Schretlen.

2° Rogier van der, schilder; grootvader van 1°. * 1399 of 1400 te Doornik, ♰ 1464 te Brussel. Werkzaam van ca. 1425 tot 1432 te Brugge als leerling, zeker onder invloed van Jan van Eyck; daarna tot zijn dood te Brussel, waar hij stadsschilder was. Met Jan van Eyck hoofdfiguur der Vlaamsche primitievenschool. Van weinig kunstenaars is de invloed zóó verreikend geweest als van Rogier, want zijn creaties hebben bijna een eeuw het geheele kunstleven der Z. Nederlanden beheerscht en over weinig kunstenaars is dan ook zoo veel geschreven als over hem. De talrijke indrukwekkende monumenten, die ons van zijn kunst zijn overgebleven, hebben tot gapende meeningsverschillen aanleiding gegeven en gedurende de laatste 50 jaren een pennestrijd ontketend, die nu pas in den allerlaatsten tijd een definitieve, hoewel natuurlijk nog niet algemeen erkende, oplossing gevonden heeft. Men verdeelde zijn werken onder twee (sommigen zelfs onder drie) meesters, wat leidde tot de constructie van den zgn. Meester van Flémalle, alias Robert → Campin. De grenzen tusschen de werken aan dezen en die aan Rogier toegeschreven, waren echter nooit te trekken geweest en werden door verschillende kunstgeleerden verschillend aangelegd. Een enkele schuchtere uitspraak waagde al eens beide personen te identificeeren en alle werken aan Rogier te geven (L. Scheibler en Firmenich-Richartz), maar er werd geen acht op geslagen, totdat Em. Renders in zijn hoogst merkwaardig en veel besproken boek La Solution du problème v. d. Weyden-Flémalle-Campin (Brugge 1931), op uiterst scherpzinnige wijze heeft aangetoond, dat het zgn. oeuvre van den Mr. v. Flémalle een phase is van Rogier’s kunst, dat het nl. vroege werken van hem zijn. Hij bewijst dit met een afbeeldingen-materiaal, dat voor ieder, die onbevangen zien wil, overtuigend is. De geheele constructie van Rob. Campin wordt aangetoond ontstaan te zijn uit Waalsch chauvinisme (dat een school wilde stellen tegenover de Vlaamsche). In het onpartijdige kamp der kunstgeleerden maakt Renders’ these thans snel school en zelfs de groote kenner der laat-middeleeuwsche Ned. schilderkunst, M. J. Friedlander, erkent en aanvaardt in het 14e (slot) deel van zijn Alt-Niederl. Malerei de resultaten van Renders’ onderzoekingen. Onnoodig te zeggen, dat ons inzicht in den persoon van Rogier thans ten zeerste verhelderd is en dat zijn heerlijk oeuvre nu veel overzichtelijker voor ons ligt. Hij verschijnt ons als de geniale discipel van Jan van Eyck, wat inhoudt, dat hij een eigen sterke persoonlijkheid bezat. Was van Eyck meer een realist, een opmerker van de uiterlijke schoonheden van het leven, een waarnemer van de natuur en van het menschelijk wezen in al zijn schakeeringen, Rogier peilde meer in zijn geest, schiep en construeerde zijn voorstellingen zonder zich zeer in de zichtbare wereld te verdiepen. Zijn composities, die met een ongewoon meesterschap gegroepeerd zijn, met een hoog ontwikkeld gevoel voor rhythme en lijn, zijn dan ook meestal grootsche scheppingen, geput uit zijn rijke fantasie. Zijn werk doet zeer vergeestelijkt aan tegenover van Eyck’s realisme, het lijkt tooneelspel, maar dan van een hoog raffinement. Friedlander heeft het verschil dezer beide grooten scherp gekarakteriseerd: van Eyck was een „ontdekker”, Rogier een „uitvinder”. Bijna uitsluitend put hij zijn voorstellingen uit het Oude en Nieuwe Testament en vooral de Passie heeft hij in haar bitterste vormen raak en diep ontroerend afgebeeld, veelal met dramatische effecten van de hoogste orde (Kruisafneming in El Escorial, Piëta te Brussel e.a.; De vormen, waarin hij zijn voorstellingen kleedde, waren altijd origineel en geheel eigen vondsten; meermalen gaf hij hetzelfde onderwerp, maar steeds gevarieerd; zich herhalen was hem vreemd. Sierlijkheid en gratie, zoowel in teekening als in expressie treft ieder in zijn werken en doen ze sterk onderscheiden van dat der overige Vlamingen. Een andere in het oog loopende eigenschap is zijn ascetische ernst; de reinste vroomheid der middeleeuwen was zijn deel en dit leidt vaak tot aanbiddelijke naïeviteit, die des te dieper pakt, omdat zij gekleed gaat in de gaafste en edelste vormen, in een raffinement van teekening en schildering, welke in zijn eeuw niet overtroffen is. De zelfbewustheid en de groote kennis, die uit deze vormentaal spreekt, lijkt een tegenstelling met de kinderlijke onbevangenheid van den inhoud. Maar hier raken wij aan de kern van het wezen der primitieven, van de boeiende bekoring, die er van uitgaat voor den modernen mensch en natuurlijk spreekt dit alles het sterkst uit de werken der allergrootsten. Rogier aanbidt en vereert als het ware zijn modellen, die hij niet uit deze wereld haalt maar uit den hemel zijner verbeelding. Nooit krijgen wij den indruk menschen uit ons midden voor ons te zien, het zijn bovenaardsche wezens; dit onderscheidt zijn werk juist zoo scherp van zoeken naar de werkelijkheid bij van Eyck. Ook zijn portretten (en hij was een groot portrettist, die diep peilde) vertoonen gesublimeerde menschen, zooals een gewoon sterveling er geen ziet. De vaste sierlijkheid van zijn lijnenspel, de rankheid van zijn teekening treffen zeer in deze nobele beeltenissen, die helaas niet zeer talrijk bewaard zijn. Het landschap neemt bij hem een ondergeschikte plaats in, het heeft slechts de functie van achtergrondvulling, architectuur (steden en burchten) interesseerden hem meer dan vegetatie. Zijn vroege stijl is, ongetwijfeld onder invloed van Jan van Eyck, gemoedelijker en intiemer, naturalistischer dan zijn latere, die zich steeds meer vergeestelijkte. Zijn overgebleven oeuvre is aanzienlijk (hoofdwerken in El Escorial, Madrid, Frankfort, Berlijn, Brussel, Beaune, München e.a.), één werk is in Nederland (Mauritshuis). Het aantal navolgers van zijn stijl is legio.

Lit.: M. J. Friedlander, Alt-Niederl. Malerei (II 1924, XIV (1937); Em. Renders, La Solution du problème van der Weyden-Flémalle-Campin (1931). In deze studies worden de voornaamste werken der zeer uitvoerige literatuur geciteerd; v.

Hall, Repertorium (1936). Schretlen.

< >