Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 02-02-2019

Antwerpen

betekenis & definitie

Antwerpen - (Fr. Anvers, Eng. A n t werp), stad aan de Schelde, hoofdplaats van de provincie A., handelsmetropool van België, een der belangrijkste zeehavens van Europa. Aartsbisdom Mechelen.

Oppervlakte. In 1921 bedroeg de opp. 2 611 ha. Na de inlijving der gronden van den linkeroever, waarbij de wijk Vlaamsch Hoofd en een deel van Burcht en Zwijndrecht bij de stad gevoegd werden, steeg de opp. tot 3 596 ha. Na de inlijving der Noordergronden in 1928, waardoor de gemeenten Austruweel, Wilmarsdonk, Oorderen en een deel van Merksem, 4. Uit de laatst verschenen mededeelingen van het Ministerie (1928), kan men voor de nijverheid in de prov. A. de volgende statistiek opmaken (toestand van 31 Oct. 1926). Hier is alleen sprake van ondernemingen met meer dan 10 arbeiders.

N ijverhe idstakken Ondernemingen Arbeiders Cokesovens .... 3 731 Cementfabrieken . . 7 1599 Metaalnijverheid . . Ceramiek (steenbak- 128 16 301 kerijen, enz.). . . 103 7 889 Glasnijverheid . . . Scheikundige nijver- 4 1873 heid 22 3 524 Voedingsindustrie 161 8169 Textielnijverheid . . 34 2 977 Kledingindustrie . 75 2 290 Bouwbedrijf .... 161 7 497 Hout- en Meubelind. 176 6 469 Iiedemijverheid. . . 26 1647 Tabaksindustrie. . . 61 3 170 Papierfabrieken . . 2 1 214 Boekdrukkerijen . . Telefoon- en tele- 57 1 792 graafapparaten . . 8 7 606 Diamantslijperijen. . 309 7 420 Transportbedrijf . . 121 13 281 3. Bevolking der steden (1929).

Antwerpen 299 19G Mechelen 60 950 Lier 27 700 Turnhout 26 792 2. Bevolking van de arr. der prov. A. per km2.

Arr. Antwerpen 1910 622 1920 666 1930 779 Arr. Mechelen 406 413 456 Arr. Turnhout 118 126 147 De geheele prov 342 359 416 1. Groei der bevolking van de prov. Antwerpen. (1801—1931)

Jaar Bevolking Jaar Bevolking 1801 246 436 1890 699 919 1831 349 942 1900 819 159 1846 406 364 1910 968 677 1866 465 607 1920 1 016 963 1880 577 232 1930 1 173 363 Lillo, Hoevenen en Ekeren bij de gemeente A. gevoegd werden, bedraagt de opp. 8 620 ha.

Bevolking. (31 Dec. 1931) A. telt 284 811 inw. Met de voorsteden wordt dit getal ruim 500 000. Deze voorsteden zijn de gemeenten Berchem, Borgerhout, Deume, Merksem, Hoboken en Wilrijk. Elk jaar vestigen zich minstens 20 000 menschen in A., terwijl er ongeveer evenveel de stad verlaten. In de binnenstad vermindert het aantal inw., daar het centrum steeds meer zakenwijk wordt, en de bewoners zich in de buitenwijken en voorsteden vestigen. A. telt 25 000 vreemdelingen (12 000 Nederlanders, 3 500 Polen, 3 000 Russen, 2 300 Franschen, 1 600 Engelschen, 1 000 Duitschers). 17% der bevolking van A. leeft van de nijverheid, 16,6% van den handel, 4,1% zijn ambtenaren, 4% huisbedienden, 1,5% oefenen een vrij beroep uit, 50% wordt als onactief beschouwd (huisvrouwen, kinderen en ouden van dagen).

Ligging. A. is gelegen op de twee oevers van de Schelde. Deze stroom is bij eb 350 m breed. Dc vloed doet die breedte toenemen tot 550 m. Het gemiddelde verschil tusschen eb en vloed is 4,29 m. De stad A. is 14 km van de Nederlandsche grens en 88 km van de Noordzee verwijderd. De geographische ligging is 50° 13' N. en 4° 23' 45" O. De gemiddelde temperatuur is 10° C. Het aantal regendagen is gemiddeld 177, met een neerslag van 620 mm. De diepgang aan de kade is minstens 8 m bij laag getij. A. ligt in een zeer lage vlakte, die N. en W. waarts uit poldergronden bestaat en meer O. en Z. waarts zandig wordt. In den grond ontwaart men veel schelpjes.

A. was in 1914 de sterkste vesting van België. De versterkingen bestonden uit een drievoudigen gordel. De eerste was die, welke de stad onmiddellijk omringde, in den vorm van een boog van 18 km omtrek. Deze werken zijn thans in afbraak. De buitengordel werd door het Duitsche leger in een paar dagen doorbroken. Na den heldhaftigen tegenstand aan de Nete begon de beschieting der stad, terwijl de troepen naar Vlaanderen trokken, en de bevolking naar Nederland en Engeland vluchtte. 9 Oct. kwamen de Duitsche troepen A. binnengerukt.

Plattegrond. De oude stad is gelegen rond de hoofdkerk, op den rechteroever van de Schelde. Zij bezit nog vele merkwaardige gebouwen en oude, kronkelende straten. De voornaamste straat is hier de Meirplaats, met het paleis van den koning, door Baurscheit in 1745 gebouwd en door Napoleon I aangekocht. De Meirbrug verbindt de Meirplaats met de Schoenmarkt, waar zich het hoogste gebouw van Europa (83 m), eigendom der Bankvereeniging, bevindt. Zij is verder verbonden met de Groenplaats (oud kerkhof der stad) met Rubens’ standbeeld. In de onmiddellijke nabijheid bewondert men de kathedraal, de Groote Markt met stadhuis, gildehuizen, en de Schelde, waarlangs breede wandelterrassen aangebracht werden. Ten N. van de Groote Markt ligt het eigenaardige, cosmopolitische Schipperskwartier (rond de St. Pauluskerk) en meer ten Z. het volksche St.

Andrieskwartier. Van de Meirplaats gaat men langs de Leysstraat en de De Keyzerlei naar de Middenstatie, werk van De la Censerie, in 1905 opgetrokken. In de nieuwere stadswijken zijn de traten regelmatiger aangelegd. N. bevindt zich het Damkwartier (met Damstatie, liggend aan den weg naar Nederland), en Merksem; O. de gemeenten Borgerhout, met Ooststatie voor de lijn Roosendaal— Brussel, en Deume; Z. de gemeente Berchem, met Berchemstatie: lijn Antw.—Brussel, en de Zuidstatie op het uiteinde der leien, bij de richting Kielwijk, Hoboken en Wilrijk. A. bezit tusschen de woningcomplexen verscheidene parken: het stadspark in de nabijheid der leien, die de oude stad omringen, het Albertspark in de nabijheid van Berchem, de Kruidtuin, en vooral het Nachtegalenpark (120 ha), Zuidwaarts gelegen. Ook de omliggende gemeenten bezitten hunne openbare parken: Boelaer (Borgerhout), Boekenberg (Deume), het hof Ter Rivieren (eigendom der provincie), e.a.

Bezienswaardigheden. Op de Groote Markt bevindt zich het stadhuis in Renaissancestijl, door Com. Floris (alias de Vriendt) opgetrokken in 1561—’64 en hersteld in 1581. De voorgevel is 78 m breed en bestaat uit drie verdiepingen met middenvak uit vijf verdiepingen. Het beeld van O. L. Vrouw, Antwerpens Patrones, prijkt in een nis van het middenvak. Daaronder ontwaart men de wapens van Spanje, het hertogdom Brabant en het markgraafschap Antwerpen. Het stadhuis bezit prachtige kunstwerken, vooral in de Leyszaal, versierd door muurschilderingen van dezen meester. Op de Vrijdagmarkt bestaat nog de P l a n t ij n s d r u k k e r ij, die Christoffel en zijn opvolgers bewoonden. De ontvangzalen, prachtig behangen met zijden damast of goudleder en opgeluisterd met familieportretten, door Rubens vooral geschilderd, en in Vlaamschen stijl gemeubileerd, de bibliotheken, de w'inkel, de kamer der correctors, de werkhuizen met veertien persen, de lettergieterij, de verzamelingen der koper- en houtgravuren, alles vindt men daar nog in zijn oorspronkelijken staat.

Museum Steen: oude burcht en gevangenis uit de 10e eeuw; het Vleeschhuis: museum van oudheden: 16e eeuw; het museum Mayer-Van den Bergh; de handelsbeurs (bouwmeester Schadde) in VlaamschGotischen stijl; het Vlaamsch Lyrisch tooneel (bouwmeester A. Van Mechelen, 1907); de Nederlandsche en Fransche Schouwburgen; het Provinciaal Gouvernement op de Schoenmarkt: oud-bisschoppelijk paleis; het Hof van Liere, 1517, woning van burgemeester van Liere, die er Karei V en Dürer ontving, thans hoogere handelsschool van St. Ignatius; de Boergondische kapel (1497), enz. Zeer binnenkort zal A. het woonhuis van Rubens in de Rubensstraat inrichten tot museum. Het Museum van Schoone Kunsten op de L. De Waelplaats verzamelt al wTat de Vlaamsche kunst aan meesterstukken voortbracht vanaf haar bloeitijdperk tot op onze dagen. Rubens prijkt er met de Lanssteek, de Driekoningen, de laatste Communie van den H. Franciscus; Van Dijck met de Piëta; Jordaens met Zoo d’ouden zongen, zoo piepen de jongen; Breughel, Quellin, Teniers e.a. Matsijs is er vertegenwoordigd met de Graflegging; Memlinc met Christus met de musiceerende engelen, enz. Standbeelden versieren op talrijke plaatsen de stad: Rubens, Jordaens,Van Dijck, Teniers, Leys, Matsijs, Conscience, Van Rijswijck, Loos, de Wael; de reuzenfontein Brabo; het monument voor de gesneuvelde helden; Leopold I, de Fransche Furie enz. Vóór de hoofdkerk trekt de eigenaardige waterput in gesmeed ijzer, door Matsijs vervaardigd, bijzonder de aandacht.

A. bezit vele oude en prachtige kerken, zie hieronder: Geschiedenis der bouwkunst te Antwerpen.

Kerken van de 19e en 20 eeuw zijn: St. Joris, St. Jozef, St. Amandus, St. Antonius, met een schilderstuk van Rubens (St. Antonius, het kind Jezus ontvangend), St. Willibrordus, St. Lambertus, St.

Eligius, St. Norbertus, St. Catharina, H. Geest. Bijna al deze kerken zijn in Gotischen stijl. St. Michiel is een Romano-Byzantijnsche kerk, zeer weelderig opgetrokken naar het ontwerp van Fr. van Dijk. Op de terreinen der tentoonstelling van 1930 staat de Christus Koningkerk, modem opgevat, naar plannen van Smolderen.

Intellectueel- en kunstleven. Tot inrichtingen van dezen aard behooren de vrije Kath. colleges en gestichten, het koninklijk atheneum, de middelbare staatsscholen, het hooger St. Ignatius handelsinstituut der paters Jezuïeten, de hoogere handelsschool van den Staat, de hoogeschool voor vrouwen, de nijverheids-en vakscholen, de vrije- en staatsnormaalscholen, de dierentuin, de kruidtuin, de zeevaartschool, de koloniale hoogeschool, de volkshoogeschool.

A. beroemt er zich op, en met reden, de groote unststad van België te zijn. Zij was de geboorte- of woonplaats van de kunstschilders Quinten Matsijs, Otto Venius, Rubens, Van Dijck, Teniers, Jordaens, Er. Quellin, H. Leys, Verlat, De Braekeleer e.a.; van de beeldhouwers Artus Quellin, Arnold Quellin, De Cuyper, Baurscheit, Colyns de Nole, Dekkers e.a. Dat de beeldende kunsten in deze stad zulk een hoogte bereikten, dankten zij aan de stichting van het St. Lucasgilde. In 1382 vereenigden zich de kunstambachten tot een bond, die van de magistratuur statuten kreeg, welke geheel overeenkwamen met die van soortgelijke vereenigingen in de M.E. De verschillende vakken, in den bond begrepen, werden gerangschikt als volgt: goudsmeden, schilders, glasschilders, borduurwerkers, hout- en beeldensnijders, zilverbornders. In 3434 werd de bond gilde genoemd, en in 1442 St. Lucasgilde, dat een kapel met altaar in de hoofdkerk bezat. Dat St.

Lucasgilde werd de Academie of het hooger instituut van schoone kunsten. Namen als De Keyser, J. De Vriendt, Wappers, P. van der Ouderaa, Hendrix, Farasijn, Wante hielden de laatste jaren den roem dezer Academie hoog. Ook voor de muziekkunst is A. een centrum van groote ontwikkeling. Dit onderwijs wordt gegeven in het Koninklijk Conservatorium. In de M.E. beperkte zich de muzikale beweging tot de koren der kerken en in het bijzonder tot dat der kathedraal. Hieraan was verbonden het koraalhuis, waar de knapen hun volledige muzikale, godsdienstige en intellectueele ontwikkeling ontvingen; zij waren aldus in dienst van het kapittel der kathedraal. Het koraalhuis van A. werd in zijn bloeitijdperk van de 15e en 16e eeuw beschouwd als leidend centrum der Europeesche muziekkunst.

Al schafte de Fr. Revolutie deze instelling af, toch leeft ze thans nog, op modernen voet ingericht, in een der eerste onderwijsinrichtingen der stad: het St. Jan Berchmans College, op de Meirplaats. Heeft het muzikale leven aan die instelling haar ontwikkeling te danken, veelzijdig wordt thans de muziekkunst beoefend in de Vlaamsche Opera en den Franschen Schouwburg en ook door de concerten en zangvereenigingen dezer stad. Te citeeren zijn : de Maatschappij der Nieuwe Concerten, de beroemde Chorale Cecilia, leider van deze twee groepeeringen L. De Vocht; de Dierentuinconcerten met het koor Arti Vocali, leider Fl. Alpaerts; het Peter-BenoitFonds, dat de werken van Benoit uitgeeft en ter uitvoering brengt, enz.

A. telt thans een heele schaar musici, waarvan sommigen nog de voetstappen volgen van den grooten Vlaamschen meester Peter Benoit (1834—1901). De voornaamste vertegenwoordigers van die VI. Benoitschool waren Jan Blockx, Edw. Keurvels, Em. Wambach, met den huidigen bestuurder van het Conservatorium: L. Mortelmans.Het letterkundige leven bloeide te A. in de oudste tijden door Anna Bijns (ter eere van wie een school werd opgericht); in de laatste jaren werden de fraaie letteren hoog gehouden door H. Conscience, H. Ram, A. Snieders, M. Belpaire, K. Van den Oever, e.a. en thans door een heele schaar schrijvers, o.a. Lode Baekelmans.

Op tooneelgebied schittert A. in de Vlaamsche cultuur door eenige beroemde groepen, als die van de Vlaamsche Opera,den Ned. Schouwburg, den St.Augustinuskring, de koninklijke Burgerkring, e.a.

Economisch leven. De Antwerpsche zeehaven, de grootste van België, speelt een gewichtige rol in de economie van dit land en van W. Europa. Zij concentreert binnen hare muren meer dan 66% van het Belgisch havenbedrijf, en bezit 90% der Belgische koopvaardijvloot. 41% van het gewicht der handelswaren en ruim 75% van de waarde der uitgevoerde producten van geheel België wordt door haar in- of uitgevoerd.

Als internationale haven dingt A. met Rotterdam en Hamburg naar den eersten rang op het Europeesch vasteland.

Die bloei dankt A.

1° aan haar gunstige ligging, aan de Schelde, niet ver van de Noordzee;
2° aan haar flinke uitrusting: ruime aanlegplaatsen, ofwel bezijden den stroom (ruim 5 km) ofwel in de binnendokken. Deze vormen 3 groepen: a) de kleinste groep, ten Z. der stad: de drie Zuidschippersdokken met de petroleumtanks, b) de middelgroep: 15 groote dokken, ten N. der stad, door drie groote zeesluizen met de Schelde verbonden, en c) de Noordelijke groep: reusachtig kanaaldok, met zijdokken, in verbinding met de Schelde door de Kruisschanssluis (270 m lang, 35 m breed, 10—14 m diep). De gezamenlijke kaailengte der dokken bedraagt 36 km. Na het voltooien der plannen zal A. over 47 km aanlegplaatsen beschikken, 600 ha dokken en 1 620 ha voor inrichtingen en spoorwegen (thans 2 973 450 m2 dokken) (dok = haven).
A. beschikt over 595 hydraulische en electrische kranen, benevens talrijke vlottende, met de grootste van 150 ton; zóó heeft A. 14 kranen per km aanlegplaats (Hamburg 19 en Rotterdam 6,7); 22 vlottende graanzuigers en 38 sleepbooten maken het materiaal volledig. Het lossen en laden der vaartuigen en het vervoer der goederen naar de stapelhuizen wordt gedaan door de natiën, een soort gilden, die alleen bestaan uit bazen (natiebazen). Deze zorgen voor de werkzaamheden aan een natie opgedragen en belasten daarmede een aantal vrije werklieden. De werktuigen, wagens en paarden, zijn het eigendom der natie. Er bestaan te A. ongeveer een 30-tal natiën: de kleinste telt 7 en de grootste 50 bazen. Het vervoer der koopwaren naar het achterland geschiedt te A. grootendeels per spoor.

Het spoorwegnet is in groot-A. ca. 400 km lang. De beweging van goederenwagens beloopt in de Antwerpsche stations (Centraal, Dokken, Zuid) circa 2 millioen.

3° dankt A. haar bloei aan haar uitgebreid achterlan d,dat de Kempen en de Waalsche industriegewesten, de Rijngewesten, het groothertogdom Luxemburg, N.Frankrijk en een deel van Zwitserland bevat. 240 lijnen verbinden A. met overig Europa en de andere werelddeelen.

De verbindingswegen te water van A. met haar achterland zijn voorloopig nog ontoereikend: Kempische Vaart, Verbindingsvaart langs Turnhout, Rupel en zeekanaal naar Brussel, Rijnvaart langs kanaal van Zuid-Beveland en Dordrecht. Het Albert- en het Moerdijkkanaal zullen in dit tekort voorzien. De wedijver van A. tegen de groote Europeesche vastelandshavens uit zich, bijzonder voor wat de Rijnvaart betreft, door voorkeurtarieven en kosteloozen sleepdienst vanaf Dordrecht.

De tonnenmaat in de haven van A. wordt opgegeven in Moorsomton. De omzet der haven bedroeg in 1913 ruim 14 millioen ton, in 1923 ruim 17 mill. ton, in 1929 ruim 24 mill. ton, in 1930: 22 459 000 ton en in 1931: 22 368 000 ton, met ruim 10 500 schepen, waarvan Engeland het grootste deel (3 810) heeft, vervolgens Duitschland (2107), Nederland (1027), België (661).

A. is een distributieknoop der Amerikaansche industrie (automobielfabrieken), is de groote stapelplaats der kalizouten uit Elzas-Lotharingen. Voornaamste handelsartikelen der haven zijn: granen, zaden, koloniale waren, katoen, wol, huiden, hop, tabak, petroleum, vetstoffen, hout, oliegranen.

De Antwerpsche beurs heeft hare beteekenis te danken aan haren warenhandel; de fondsenbeurs is van veel minder beteekenis. Twee tunnels onder de Schelde verbinden de twee oevers: de verkeers- en de voetgangerstunnel; de eerste heeft 8,70 m, de tweede 4,30m inwendigen diameter.De nijverheden van A.zijn: suikerraffinaderijen, scheepstimmerwerven (Cockerill te Hoboken), diamantslijperijen (vóór den oorlog de helft der wereldopbrengst aan geslepen diamant), tabaks-en sigarenfabrieken, stokerijen, kaarsenfabrieken, enz.

A. en hare voorsteden telden in 1926: 81 831 werklieden, verdeeld als volgt: 24% aan het vervoer, 19% aan kunstnijverheid en diamant, 15% aan metaalnijverheid, 12% aan voeding, 8% aan bouwnijverheid, 6% aan textielen.

Verzorging der bevolking. De bevolking van A. is overwegend Kath. 92 a 93% der nieuw-geborenen worden gedoopt. De 7 a 8% niet gedoopten zijn meestal vreemdelingen of behoorende tot andere godsdiensten. 2/3 der kinderen doen hunne Plechtige Communie. Het geboortecijfer is zeer laag gedaald. Dit bedraagt thans 16 op 1 000.

A. telt drie dekenaten, waarvan de hoofdkerken zijn:
O.L. Vrouw, St. Willibrordus (Berchem), en St. Amandus. De stad A. telt 26 parochiën (St. Annaparochie, linkeroever, behoort tot het bisdom Gent). Kloostergemeenten voor mannen zijn die der paters Dominicanen, Kapucijnen, Minderbroeders, Jezuïeten (2 huizen), Redemptoristen, Scheutisten, Oblaten van Maria Onbevlekt, Aalmoezeniers van den Arbeid; 3 broedergemeenten: Broeders van Liefde van Gent, Broeders der Christelijke Scholen en Broeders van O. L. V. van Barmhartigheid. Er zijn een 50-tal kloostergemeenten voor vrouwen.

Iets meer dan 1/3 der schoolplichtigen volgt het kosteloos vrij Kath. onderwijs (16 500, waarvan 3 000 de Fröbelscholen volgen); zoo we het volledig vrij Katholiek onderwijs beschouwen (ook betalend, hooger en middelbaar) dan volgt meer dan de helft deze scholen (31 203).

Het kosteloos lager vrij onderwijs wordt gegeven in de parochiale scholen (23 jongens- en 26 meisjesscholen) en in 33 kindertuinen. Het werk van den Katholieken schoolpenning zorgt voor het verzamelen der gelden tot onderhoud der kostelooze vrije scholen, in zooverre de toelagen van staat, provincie en gemeente onvoldoende zijn. Volgende gestichten zijn niet gesubsidieerd en geven het vrij Kath. jongensonderwijs, zoo lager als middelbaar: aartsbisschoppelijk St. Jan B. College (1 081 leerlingen), O. L. Vrouw College der paters Jezuïeten (933), St. Norbertusgesticht (gedeelte lijk aangenomen, 493), St. Stanislasgesticht, Berchem (842), St. Edmondusgesticht (321), St. Lievens College (400), Gesticht Nieberding (242), Albert I College (510).

De Katholieke normaal- en regentenschool voor onderwijzers telt 238 leerlingen.

Het (hooger onderwijs wordt gegeven in het St. Ignatiusgesticht (320) en in het hooger instituut voor opvoedkunde (jongensnormaalschool), 57 leerlingen. In een 20-tal kostscholen en extematen wordt het Kath. onderwijs aan meisjes bezorgd. Sommige daarvan zijn aangenomen.

Het beroepsonderwijs wordt gegeven in de meisjesnormaalschool (130). Het hooger onderwijs voor juffrouwen wordt bezorgd in het gesticht Belpaire, in de beroepsschool voor juffrouwen, in de St. Ludgardisschool en bij de Dames van het Christelijk Onderwijs (deze twee laatste met volledige Humaniora).

Niet ten onrechte werd A. de naam gegeven van „liefdadig Antwerpen”. De Commissie van Openbaren Onderstand (Lange Gasthuisstraat 13) werd in 1925 ingesteld.

De gasthuizen van A. worden grootendeels door kloosterzusters bediend. Citeeren we: St. Walburgis(Stuyvenberg), St. Elisabeth-, St. Vincentius-, Stappaerts-gasthuis. In het St.

Vincentiusgasthuis bestaat een school voor verpleegsters. Het St. Julianusgasthuis geeft gastvrijheid aan arme reizigers, die er kosteloos worden toegelaten. Het werd gesticht in 1304. Het Genootschap van den II. Vincentius a Paulo werd te A. gesticht in 1846, en heeft tot doel zelfheiliging door bezoek aan noodlijdenden.

A. telt twee gestichten van de Zusterkens der Armen: Hollandstraat, voor 152 mannen en 15 vrouwen, en Waarlooshofstraat, voor 180 oude lieden. Het St. Camillusgesticht is een heelkundige kliniek, bestuurd door de zusters van den H. Augustinus. Aldaar bestaat ook de St. Berlindisschool voor het vormen van ziekenverpleegsters en de Constance Teichmann afdeeling voor de slachtoffers van werkongevallen. Het Clementina verpleeghuis (zusters: Dochters der Wijsheid) verpleegt kosteloos behoeftigen.

De Clinique du Centenaire wordt bestuurd door de zusters Augustinessen van Maria Middelares.

Het gasthuis Louise-Marie (kindergasthuis) werd in 1846 door Constance Teichmann gesticht, met het doel behoeftige kinderen te verplegen (ingericht voor 70 kinderen tot 12 jaar). Het moederhuis in de Hobokenstraat (1911) bezit 4 kraamzalen, een operatiezaal, 150 bedden (Soeurs de la Charité Matemelle de Metz).

Kliniek der H. Familie (Kongostraat): zusters Franciscanessen.

De voornaamste kloosters, die zusters in de families sturen tot verpleging der zieken, zijn: Zwartzusters, Grauwzusters (twee huizen), zusters Franciscanessen van de H. Familie.

Een huisvesting der landverhuizers in de haven bestaat op den Grooten Koraalberg 10. Het werk „Maria, Ster der Zee” zorgt voor de Kath. matrozen en scheepslieden, die de haven aandoen. Het werk van den H. Franciscus Regis behartigt de regulariseering der huwelijken.

Naast de talrijke kribben voor kleintjes, citeeren we het werk der Katholieke schoolkolonies van A. (1908), dat zwakke lijdende kinderen naar buiten zendt (Vlimmeren voor meisjes; Berlaar voor jongens), De inrichting Bethanie te ’s-Gravenwezel heeft tot doel: de bescherming van verwaarloosde kinderen (meisjes). De Fondatie Teminck, gesticht in 1697 door kanunnik Terninck, heeft tot doel de opvoeding van behoeftige meisjes, bij voorkeur weezen (Zusters der Fondatie).

Het gesticht H. Margareta van Cortona (Zusters van het H. Hart), voor meisjes van 14 tot 21 jaar, die door haar wangedrag bijzondere zorg noodig hebben. Het Home Marie-José (Hobokenstraat 9) heeft tot doel de jonge meisjes, zonder ondervinding, te beschermen tegen de gevaren der groote stad door het verschaffen van een gezellig tehuis. Het St. Carolus oude-mannenhuis (1852) geeft huisvesting en onderhoud aan de oude werklieden der stad. De Federatie „Sobriëtas” vereenigt al de drankbestrijdersbonden. Enkele godsdienstige instellingen zijn: 1° de Broederschappen van de Veertiendaagsche Berechting, opgericht in 1755. Zij hebben tot doel om iedere 14 dagen de H. Communie naar de zieken te dragen.

Daartoe werd een Concordaat gesticht, waardoor de zes oudste kerken der stad elkander helpen in het volbrengen van die taak, althans voor wat de jaarlijksche plechtige Mis en de Schoone Berechting betreft. Deze bestaat in een plechtigen optocht met de Goddelijke Teerspijze, rond en in liet octaaf van het H. Sacrament. Enkel van 1797 tot 1816 werd, tengevolge der roerige tijden, deze gewoonte onderbroken. 2° Het werk der Lieve-Vrouwebeelden heeft tot doel het onderhouden (door versiering en verlichting) der talrijke beelden, vooral Lieve Vrouwebeelden der stad. Daartoe beleggen de geboren een jaarlijksche som, om op processie- en feestdagen der H. Maagd de beelden te tooien door juweelen en bloemen. A. bezit aldus 278 Lieve-Vrouwebeelden, 15 kruisbeelden en 190 Christus- en heiligenbeelden langs den openbaren weg. 3° De kapellen van O. L. V. en het Venerabel Sacrament, in vele oude kerken opgericht, en die een vereeniging van heeren zijn, die de Goddelijke Diensten en processiën opluisteren door het Allerheiligste met licht te vergezellen. De oorsprong berust in de Gilde van O. L. V. Lof in 1478 in de Hoofdkerk gesticht.

Naast al deze liefdadige en godsdienstige instellingen zou men nog kunnen noemen: de patronaten, de scoutgrocpen, de dispensaria, de kinderheilinrichtingen, de K.A.J.-groepen, enz.

De begraafplaats van A. was tot voor enkele jaren het Kielkerkhof, gelegen ten Z. der stad. Daar rusten de stoffelijke overblijfselen van Conscience en Benoit. Thans beschikt men over het prachtig domein van Schoonselhof, op grondgebied van Hoboken en Wilrijk, waar benevens de graven der Antwerpsche burgers, een bijzondere plaats voorbehouden is aan de gesneuvelden van den grooten oorlog, bijzonder van diegenen, die vielen bij het beleg van A. Het domein beslaat 84 ha.

L i t.: Beetemé, Antwerpen ; C. Noppen, A. koningin der Schelde; Goris, Antwerpen (1918—28); Heylen, Aardrijkskunde van België. Liefdadig A. (1930).

Striels.

Geschiedenis. A. is een Frankische naam — de „werp” of hooge grond, die, na den landrug te hebben gevormd tusschen de broeklanden van het Schijn Noordwaarts en de Mere Zuidwaarts, in de Schelde vooruitsprong, waardoor er een strategisch punt ontstond. De Frankische bevolking nam dit punt in bezit en versterkte het, zoodat het den voorrang moest krijgen boven de oudere volksnederzetting van Zeeuwschen oorsprong (Caloes), meer Zuidwaarts aan den oever.

Kerstening. In A. werd het eerst het Christendom gepredikt, rond 647 door St. Eligius, bisschop van Noyon-Doornik, die er zich echter buiten zijn diocees bevond, en het bij een kort verblijf liet; daarna door St. Amandus rond 650, die mag beschouwd worden als de stichter der Antwerpsche kerk. Als apostel van Antwerpen dient ook genoemd te worden de H. Willibrordus, die op het einde der 7e eeuw jurisdictie over de kerk van Antwerpen verkreeg. De plaats werd verbrand door de Noormannen in 836. Nadat de veiligheid weergekeerd was, werd de Antwerpsche parochiekerk gebouwd in het oude Zeeuwsche centrum, met St. Michiel als patroon, blijkbaar onder invloed van het bisdom Kamerijk, waartoe de plaats behoorde. In de kapel binnen de herbouwde burcht verkreeg men reliquieën van de H. Walburgis, kort tevoren (915) tot patrones van het rijk uitgeroepen.

Begin 12e eeuw waren tweedracht en dwalingen, die Tanchelm in A. naliet, een gunstig motief voor bisschop Burchard v. Kamerijk, om het parochiaal kapittel in St. Michiels tot een meer clericalen vorm te reorganiseeren, waarbij St. Norbertus hem hielp. Een klein gedeelte der kanunniken volgde Norbertus en de kapittelkerk werd Premonstratenser abdij van St. Michiel. De meerderheid der kanunniken trok zich terug in de O. L. V.-kapel in het oude Frankische centrum (1124). O. L. Vrouw werd patrones van Antwerpen.

De villa A n t w e r p e n s i s, die de bevolking van oever en land omvatte, omwalde op het einde der 12e eeuw een gedeelte van haar grondgebied, haar schepenen kregen nieuwe administratieve en financieele functies, de bevolking verwierf nieuwe privilegiën: dit was het ontstaan van het o p p i d u m, de stad.

Eerste handelsperiode. A. zag haar eersten opbloei als handelsstad in de 13e eeuw. Zij werd de groote haven tusschen Engeland en het Keizerrijk. Tevens werd A. een wijnhandels- en lakenstad. Begin 14e eeuw kwamen er Oosterlingen zoowel als Venetianen op de reede.

A. was de stapelplaats van de Engelsche wol sinds 1295, dit werd een waar monopolie in 1340, toen Edward III te A. kwam logeeren, en van daar uit zijn geheelen oorlog financierde. De Bardi’s, de Peruzzi’s en andere Italiaansche grootfinanciers van dien tijd verkeerden in die jaren te A. De groei stokte, toen in 1356 de graaf van Vlaanderen A. van Brabant afrukte en onder zijn juk bracht. De Vlaamsche steden konden hun concurrent nu veel meer dwarszitten. Eerst onder de hertogen van Bourgondië leefde de stad weer op, en onder Maximiliaan van Oostenrijk (einde 15e eeuw) gloorde de dageraad eener nieuwe groote periode.

Tweede handelsperiode. De Honte verving als zeeweg de Oosterschelde. Het Zwin verzandde. Brugge werd onrustig, hield nog aan oude methoden, terwijl nieuwe handelspractijken in zwang kwamen; de Engelschen brachten hun laken, dat in Brugge werd geweerd, naar Antwerpen om te verven. De Oosterlingen kwamen over en weldra ook de Iberische kooplieden met hun nieuwen, zeer grooten handel in specerijen. A. werd stapelplaats van den koning van Portugal. Wereldhandel en grootfinancie-wezen waren er in de 16e eeuw gevestigd. A. was toen ook een intellectueel brandpunt, een der groote centra van boekdrukkunst, Humanisme en Renaissance.

Spoedig heerschten er de nieuwe godsdienstgedachten, en de strijd tusschen de gevestigde orde en de eisch van gelijkstelling der driest optredende nieuwgezinden leidde ook hier tot de beeldstormerij (1566). De verwikkelingen namen snel toe, in 1576 werd A. wTeed geplunderd door de Spaansche soldaten (Spaansch e F u r ie). De zwaarbeproefde stad kwam met de Staten in opstand tegen Spanje, hoewel de meerderheid der bevolking afwijzend stond tegenover de godsdienstpolitiek, die in het Noorden werd gevoerd. Famese belegerde de stad en sneed den toevoer af, o.a. door een schipbrug over de Schelde ter hoogte van Kalloo. Aug. 1585 teekende de burgemeester Mamix van St. Aldegonde de overgave. Doch toen de Spanjaarden niet meer meester waren van de stroommondingen, had A. als haven afgedaan, en in het Noorden deden zich zulke zware economische belangen gelden, dat men tot geen prijs meer de vrije vaart op A. dulden wou. A. werd wel wederom versterkt en vormde het bastion der Katholieken in den strijd tegen het Protestantsche Noorden, het toevluchtsoord voor kloosterlingen en priesters en vervolgde Katholieken, zoowel uit eigen platteland als uit Noord-Brabant, Engeland, Ierland, enz., maar met den groothandel was het uit.

De vredesonderhandelingen van 1632 brachten er de Hollanders toe te verklaren, dat ze liever oorlog hadden, dan de Schelde weder te openen. Het tractaat van Westfalen in 1648 sloot voor goed de rivier. A. zocht een andere verbinding naar zee, eerst langs Duinkerken, later over Oostende, maar oneenigheid met steden als Gent deed die plannen telkens mislukken. Een lichte opleving kwam er, na het tractaat van Utrecht, met de stichting der Indische Compagnie van Oostende, die te A. tot stand kwam en van hieruit bestuurd werd; maar de Hollandsche Staten overreedden, zoodra de Compagnie ging bloeien en concurrentie voor de O.I.C. te duchten was, den keizer tot schorsing en opheffing der onderneming. Eerst einde 18e eeuw kwam er verandering in den toestand. Jozef II beproefde de blokkade der Schelde te breken (de L o u i s), maar de poging verliep in den bespotte lijken marmittenoorlog. Later verklaarden de Franschen de Schelde voor vrij, maar niet zoodra trok Dumouriez af, of de Noordelijke Staten hielden haar weer gesloten. Bij den tweeden inval der Franschen gelukte het beter, doch de oorlog en het continentaal-stelsel veroorzaakten, dat de haven niet opbloeien kon.

Napoleon maakte haar tot een oorlogshaven, van waaruit hij uitstekend met zeilschepen tegen Engeland kon uitvaren. Toen in 1814 A. bij Holland kwam, ontstonden voor de stad weer de gunstige voorwaarden, die haar in de 13e en de 16e eeuw hadden doen opbloeien: Scheldemonding en -oever onder één gezag. Het duurde niet lang, of de bedrijvigheid nam toe, mede door de bijzondere zorg van den vorst; en wat men in vorige eeuwen in het Noorden had gevreesd, werd nu verwezenlijkt: de Antwcrpsche haven overvleugelde spoedig de havens van Amsterdam en het jonge Rotterdam, zelfs op koloniaal gebied. Niets was dan ook voor A. rampzaliger dan de onverwachte Belgische revolutie van 1830. Geheel de handelswereld, op enkele uitzonderingen na, was Orangist. De jaren 1831-’39 worden gekenmerkt door een grooten achteruitgang.

Derde handelsperiode. In 1863 verdween de Scheldetol. Dit was voor A. het sein tot een nieuw begin en van toen af steeg de belangrijkheid der haven zonder één inzinking tot in 1914, het jaar van den wereldoorlog. Het werd de derde groote periode van bloei.

Wanneer men die handelsgeschiedenis overziet, is het duidelijk, dat de economische grootheid van Antwerpen afhangt van de heerschappij over zijn stroom en van den wereldhandel.

Krijgskundige beteekenis. Alva bouwde in 1567 te Antwerpen een sterk kasteel, dat door latere regeeringen herhaaldelijk werd versterkt en gemoderniseerd. Het had meerdere belegeringen te doorstaan: 1830 het bombardement door generaal Chassé; 1832 het beleg door de Franschen, terwijl Chassé de citadel nu verdedigde. De Belgische regeering omringde A. met een fortengordel en maakte het tot nationale wijkplaats; zoo werd A. ook aangevallen en ingenomen in 1914 door de Duitsche legers.

Lit.: Mertens en Torfs, Geschiedenis van Antwerpen (1845-1854); Genard, Anvers a travers les ages (18861892); Prims, Geschiedenis van Antwerpen (3 dln. verschenen sedert 1928). Prims.

Geschiedenis der bouwkunst te A. Stedebouw en vestingwerken. Het bewoonde grondgebied om het in 726 vermelde „castrum Antwerpis”, dat ± 1000 was herbouwd, wordt als „oppidum Antwerpiense” in 1183—1201 omvest met een 1700 m langen muur, waarin 5, later 6 poorten. In 1295—ca. 1314 een uitleg, die de grenzen uitzet tot de tegenwoordige „Leien”, waarmee de ontwikkeling van het architectonisch organisme begint. In 1540 volgt een nieuwe vergrooting onder Karei V, met verbouwing der vestingwerken (1642—’55) naar Italiaansch systeem door Donato de Boni en Peter Fransz., in 1567 uitgebreid met een 5-hoekige citadel, ontworpen door Pacciotto. Een grootsch ontwerp voor uitbreiding der vesting door Abraham Andriessens (1580), op initiatief van Willem van Oranje, kwam niet tot uitvoering. De versterkingen wrerden 1614 verbeterd door Michiel Coignet, en in 1700—1702 vernieuwd naar het systeem van Vauban onder leiding van de ingenieurs Verboom en Pimienta. In opdracht van Napoleon ontwierp de stadsarchitect Verly in 1803 een plan tot moderniseering en uitbreiding der stad, dat slechts een begin van uitvoering kreeg. De versterkingen in 1816—’18, onder koning Willem I, verbeterd.

Onder leiding van stadsarchitect P. B. Bourla werd sinds 1826 de onder Napoleon begonnen uitbreiding voortgezet. In 1859 volgt een groote uitleg der stad na slooping der oude Spaansche omwalling, die wordt vervangen door uitgebreide vestingwerken, ontworpen door Brialmont. In de plaats van de oude wallen en grachten boulevards, naar plannen van architect J. v. Gastel. In het begin der 20e eeuw hebben de oudere vestingwerken plaats gemaakt voor den modernen fortengordel, bekend uit den wereldoorlog. In de oude binnenstad, aan de Schelde, kronkelen oude, nauwe straatjes om de 2 belangrijkste pleinen: de Groote Markt met het raadhuis, en de Groenplaats met de kathedraal. Deze kern opent zich op de breede leien naar de nieuwere buitenwijken en voorsteden (Borgerhout, Berchem, Hoboken). De oude burcht der landsheeren, „het Steen”, in 1393—’96 herbouwd door mr. Jan Everaert, sinds de 14e eeuw staatsgevangenis, in de 15e en 16e eeuw verbouwd, in 1889 ingrijpend gerestaureerd, is sinds 1862 museum voor oudheden.

Kerkelijke bouwkunst. Van vroegmiddeleeuwsche kerken bleef te A. niets bewaard. De in 1124 gestichte St. Michielsabdij van Praemonstratensen, verwoest bij het bombardement in 1830, is geheel verdwenen. De voornaamste kerk, de O. L. Vr. kathedraal, in 1352—1606 gebouwd (± 1400—1434 onder Peter Appelmans), is een 7-beukige kruisbasiliek (koor met omgang en kapellenkrans), met haar 117 m lengte en 65 m breedte de grootste kerk der Nederlanden. Van de twee Westtorens (± 1420 begonnen door P. Appelmans) werd de Noordelijke, 123 m hoog, in 1502—’18 voltooid door Rombout Il Keldermans en Dominicus de Waghemaker; de Zuidertoren sinds 1474 onvoltooid. De kerk werd geteisterd door brand in 1533, door beeldenstorm in 1566, door de Fransche revolutie in 1794. Bezit o.a. belangrijke schilderingen van Rubens: Kruisiging (1610), Kruisafneming (1612) en Maria Hemelvaart (1625, hoofdaltaar), beeldhouwwerk van Artus Quellien den Ouden, enz.

De St. Jacobskerk, 1491 begonnen naar ontwerp van Herman de Waghemaker den Ouden, 1503—’26 voortgezet door Domin. de Waghemaker en Rombout II Keldermans, eerst 1602—1656 voltooid, in laat-Gotischen stijl, is een driebeukige kruisbasiliek met transkapellen, kooromgang met kapellenkrans, en onvoltooiden Westtoren; achter het hoogaltaar de Rubens kapel met altaarschildering en grafzerk (1755) van den schilder; voorts glasvensters van Abr. v. Diepenbeek en J. B. van der Veeken; altaren van W. Kerricx, P. Verbruggen, L. Willemsens; koorgestoelten, biechtstoelen en beeldhouwwerken van A. Quellien den Ouden en leerlingen; preekstoel (1675) door Willemsens; schilderijen door B. v. Orley, Jac. Jordaens, Mart. de Vos, Honthorst, de Crayer, Guido Reni enz. Andere getuigenissen van diep gewortelde late-Gotiek zijn: de St. Paulskerk, een driebeukige kruisbasiliek (1533—’71), met na 1621 voltooid koor, voorm. kerk van het klooster der Dominicanen, waarvan overblijfselen aan den N.-kant van het transept bewaard bleven (rijke betimmering en biechtstoelen 17e eeuw; schilderingen van Rubens, Jordaens, M. de Vos, de Crayer, D. Teniers d. O., e.a.); voorts de St. Andreaskerk (1514—’23; preekstoel in 18e-eeuwsche Barok door v. Geel en v. Hooi), en de Bourgondische kapel met gewelfschilderingen.

Inmiddels deed tegen het midden der 16e eeuw de Renaissance haar intrede te A. In de kerkelijke bouwkunst komt deze eerste Renaissance, mede tengevolge van den godsdienstoorlog, niet tot uiting. Eerst wanneer zich de Renaiss. heeft ontwikkeld tot Barok, na 1600, ontstaan hier typische Barok-kerken, als de Jezuïetenkerk van St. Carolus Borromaeus (oorspr. H. Ignatius), 1615—1621 gebouwd door P. Huyssens en F. Aguilon, een driebeukige pseudo-basiliek met toren tegen de absis en galerijen over de zijbeuken; voorgevel naar dien van den Gesù te Rome; in 1718 door brand inwendig verwoest en hernieuwd; gevel 1910 gerestaureerd. Tezelfdertijd verrees de Augustijnenkerk, een driebeukige zuilenbasiliek, door W.Cobergher. Hoewel de beteekenis van Rubens voor het ontstaan dezer Antwerpsche Barok-architectuur dikwijls is overdreven, heeft zich zijn invloed stellig doen gelden op haar uitwendige vormentaal, wat vooral blijkt uit de rijke meubileering en versiering der genoemde kerken. De achteruitgang der stad na den vrede van Munster (1648) had ten gevolge, dat hier geen kerkgebouwen van beteekenis meer verrezen vóór 1830. Zoo bouwde Berckmans de parochiekerk van Borgerhout (1841—’46), en T. F. Suys de St.

Joriskerk te Antwerpen (1845), in neo-Gotischen stijl. Als verdienstelijke pogingen om in de historische stijlen te bouwen noemen we nog de St. Janskerk te Borgerhout (1885) door II. Beyaert, de St. Amanduskerk door Baeckelmans, en de St.

Michielskerk (1893) door F. v. Dijck, een navolging der oud-Christelijke basiliek. Dat ook in onze dagen deze historische richting nog te A. voortleeft, bewijzen de Tentoonstellingskerk (1930) door Smolderen en de in aanbouw zijnde St. Laurentiuskerk door Huygh, die een compromis tusschen oude stijlen en moderne bouwtechniek nastreven. In meer modem rationalistischen trant werkt Fl. van Reeth, aan wien de bouw der St. Walburgskerk is opgedragen.

De burgerlijke bouwkunst bereikte hier, als in geheel Vlaanderen, haar hoogsten bloei in de 15e eeuw, voornamelijk in de koophallen, waarvan thans nog getuigt de Vleeschhal, 1501, door H. de Waghemaker den Ouden, hooge baksteen 1. H. Leys. Quinten Matsys. 2. Jan Stobbaerts. Molen op het kiel. 3. Alb. Baertsoen. Vlaamsch Dorpsgezicht. 4. Alb. Servaes. Eerste Communiegang. 5. Hendr. de Braekeleer. De man in de stoel.

Allen in het Museum te Antwerpen. bouw, navolging van het hertogelijk hof te Brussel. De Renaissance, die te A. reeds in 1540 bij den bouw der vesting haar intrede deed, bracht hier het hoofdwerk der Neder landsche Renaiss. voort in het Raadhuis, 1567, door Corn. Floris, waarin voor het eerst Noordelijk Gotisch verticalisme en Zuidelijk Latijnsch horizontalisme tot een organisch geheel zijn saamgeklonken. Deze Antw. Renaissance vooral door Hans Vredeman de Vries en de Steenwinckels in geheel N. W. Europa verbreid. Deze architectuur ontwikkelt zich dan in talrijke gilde- en woonhuizen (aan de Gr.

Markt en achter het Raadhuis) in Barokken geest, welke Barok culmineert in de figum van Rubens en tot uitdrukking komt in het huis van PlantijnMoretus (thans museum) en vooral in dat van Rubens zelf, in 1613—’17 na zijn terugkeer uit Italië ontworpen en voltooid, schilderachtige synthese van de inheemsche bak- en bergsteenarchitectuur en Italiaansche Barokvormen. Karakteristieke schepping dezer Antwerpsche Barok is ook het huis van Jacob Jordaens (1641 voltooid), waarnaast verschillende andere woonhuizen en vooral ook poortjes (zgn. Spaansche deurkens) uit deze periode bewaard bleven. Door het werk vooral van de architecten-beeldhouwers Baurscheidt (vader en zoon) dringt hier ook de invloed der Fransche stijlen van Lodewijk XIV en Lod. XV (Rococo) door, als in het Hof van Susteren Roose, thans Kon. paleis (1745), en het huis Oosterrieth (Meir 85), maar de geest der Rubensperiode blijft tot in de 19e eeuw levend.

Na het verval tijdens de Fransche overheersching begon een herleving in den trant van het Fransche Klassicisme, o.a. met den bouw van het Oude Stapelhuis, 1828, door Lod. Roelandt, leerling v. Percier en Fontaine, en van de Fransche opera (1829—’34) door Bourla. Wanneer de uitleg van 1859 tot nieuwe bouwbedrijvigheid voert, doet zich het 19e eeuwsche Eclectisme gelden: P. Deus sluit met zijn Vlaamschen schouwburg (1869—’72) bij de Italiaansche Barok aan; H. Beyaert bouwt de Nationale Bank in romantischen stijl (1875); Lod. Baekelmans het paleis v. Justitie (1877); in Neo-Hellenistischen stijl verrijst in 1879— 1890 het museum van Schoone Kunsten door Winders, die ook woonhuizen bouwde in den trant der Vlaamsche Renaiss., evenals H. en L. Blomme, architecten van het raadhuis te Borgerhout (1889), en W. van Kuyck (huis „Het huwelijksbootje” aan de Markt); de Neo-Gotiek vond toepassing bij den herbouw der Beurs door Schadde (1869—’72); het Centraal Station werd naar de plannen van L. de la Censerie in 1909 voltooid in een pompeusen Franschen Renaiss.-stijl.

L i t.: Nederlandsche Bouwkunst; voorts : Albert v. Laar, Bibliographie van de geschiedenis van de stad Antwerpen (1927, 172—185 en 190—228); F. Prims, Geschiedenis v. Antwerpen (Brussel 1927 vlg.); Stan Leurs, De Bouwkunst in Vlaanderen, in : Vlaanderen door de eeuwen heen (1932, 231—274). F. Vermeulen.