Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-11-2019

Voornaamwoord

betekenis & definitie

(grammatica), de vertaling van het Lat. pronomen. Het staat in de plaats van een naamwoord of nomen, en is zelfstandig of bijvoeglijk, naargelang het de plaats van een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord inneemt. Naar de functie onderscheidt men:

1° het persoonlijk v. of pronomen personale,
2° het wederkeerend v. of reflexivum,
3° het wederkeerig v. of reciprocura,
4° het betrekkelijk v. of relativum,
5° het aawijzend v. of demonstrativum,
6° het bezittelijk v. of possessivum,
7° het vragend v. of interrogativum,
8° het onbepaald v. of indefinitum.

Het persoonlijk v. duidt den spreker aan (1e persoon: ik, meervoud: wij), den toegesprokene (2e persoon: jij, gij, u, meervoud: gij, u, jullie) of den persoon, waarover gesproken wordt (3e persoon: hij, ie, zij, het, meervoud: zij). De persoonlijke v. hebben een eigen verbuiging, waarbij nog het best de in het Ned. verdwijnende naamvallen te vinden zijn. Bij de persoonlijke v. worden soms ook gerekend het wederkeerend v. (zich) en het wederkeerig v. (elkander). Voor de overige v. zie men op den Lat. naam.

Voornaamwoorden in de kindertaal De aan wijzende v. zijn voor den kleine betrekkelijk gemakkelijk aan te leeren: dit en dat, deze en die gaan immers meestal met gebaren gepaard, die veel duidelijker „spreken” dan woorden. Daar het kind een zoo bij uitstek egocentrisch wezentje is, zou men kunnen meenen, dat hij al heel vroeg ik zal gaan zeggen. Ten onrechte. Hij noemt zich eerst Keesje of Mietje, Broer of Zus: zoo toch noemen hem de anderen; Daarnaast hoort hij ook wel je, jij, jou, en inderdaad doen ook deze, precies als Keesje en Mietje, voorloopig als eigennamen dienst. Hetzelfde met de bezittelijke v.: jouw staat aanvankelijk voor mijn, gelijk je en jij voor ik. De kleuter kan er nog niet bij, dat die woordjes nu eens hier, dan weer daar aan vastzitten. Pas in het derde jaar meestal worden i k, m ij n, enz. juist gebruikt, dikwijls nog met vergissingen: „Wimpje mijn boterham niet lus”.

De persoonlijke v. geven bovendien moeilijkheid door hun verschillende vormen, soms nog samenvallend met bezittelijke, als je en je, hun en hun, jou en jouw. tot overmaat van ramp zijn er betoonde en onbetoonde vormen: me en mij, ie en hij, ’m en hem. En dan de geslachtskwestie: moeder zegt tegen de tafel hem, het dienstmeisje en vader zeggen ze. Geen wonder, dat het jaren duurt, voor het kind tennaastebij in dien chaos den weg weet.