Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-11-2019

Villa

betekenis & definitie

Romeinsch landhuis of landhoeve, oorspr. zeer eenvoudig ingericht; grootere landhuizen stonden onder een opzichter of rentmeester (villicus). De rijkere Romeinen bezaten in de steden en op het platteland soms luxueus ingerichte v. met prachtigen tuinaanleg, overdekte hallen en zuilengangen, baden en installatie van „centrale verwarming”. Dergelijke v. waren veelal plaatsen van samenkomst voor groepen van dichters en geleerden (Horatius, Vergilius; Cicero, Plinius); eveneens werden zij dikwijls een soort musea van allerlei kunstschatten, die de eigenaar er wist samen te brengen. Beroemd waren de weelderige keizervilla’s van Tiberius op Capri, van Hadrianus te ➝ Tivoli.

W. Vermeulen.

In de Frankische periode verstond men onder villa in het gebied ten Noorden van Loire en Alpen een eenheid van landelijke exploitatie, toebehoorend aan één persoon. In het gebied der villa onderscheidde men drie zonen:

1° de hof (curtis; de latere ➝ vroonhof) met bijbehoorenden grond (de zgn. reserve);
2° de hoeven in gebruik bij grondgebruikers (meest onvrijen);
3° de zgn. gemeente (communia), ten gemeen en gebruike van de bewoners der hoeven.

Deze zonen konden ten opzichte van elkander parallel (Feldgemeinschaft) of concentrisch (Einzelhof) loopen. Indien de heer afwezig was, werd het geheel bestuurd door een villicus. Een v., welke deel uitmaakte van het koninklijk domein, was een villa publica; omtrent het beheer ervan vindt men vele regels in het beroemde Capitulare de villis (800). Vele villae correspondeeren met een tegenwoordig dorp. Soms evenwel is een dorp uit meerdere villae ontstaan. Of uit de v. zich ook steden ontwikkeld hebben, is nog een twistvraag.

Wel is het waar, dat in latere middeleeuwen in Fransch sprekende gebieden de naam v. ook gegeven werd aan stedelijke nederzettingen, voordat zij tot stad verheven waren. Vgl. ➝ Villa Franca. Lit.: Fustel de Coulanges, L'alleu et le domaine rural pendant l'époque mérovingienne (1889); R. Schroeder en E. v. Künszberg, Lehrbuch der deutschen Rechtsgeschichte (71932).

Boeren.

Renaissance. De herleefde belangstelling voor de Klassieke Oudheid in de Renaissance, welke samenvalt met een hernieuwde belangstelling voor de natuur en het buitenleven, doen de wensch tot het bouwen van villa’s in oud-Romeinschen zin opnieuw opkomen, en wel op de eerste plaats in het geboorteland der Renaissance: Italië.

De specimina uit de periode van de vroeg-Renaissance, welke vooral in de omgeving van Florence en Rome verrezen, zijn goeddeels gesloopt of grondig verbouwd, zoodat er weinig van over is. Uit de 16e e. zijn vooral de V. Farnesina en de V. Madama bij Rome bekend; beide met op den beganen grond een groote, naar de tuinzijde open hal. Verder: V. Lante aila Bagnaja bij Viterbo, V. di Papa Giulio bij Rome en de beroemde V. d’Este bij Tivoli, waar vooral de nadruk valt op den tuinaanleg.

De architect Galeazzo Alezzi bouwde vele fraaie V. in de omgeving van Genua. Speciale vermelding als Ital. villabouwer verdient ook Palladio (het bekendste is zijn V. Rotonda bij Vicenza). Als prototype voor de Barok-villa kan de V. Medici te Rome gelden.

Buiten Italië kwam de eigenlijke villabouw nauwelijks tot ontwikkeling; in Nederland dienen in dit verband de groote buitenhuizen genoemd te worden, welke in de 18e e. in de door de rijke burgers gezochte „lustwarande’s” werden gebouwd.

Voor de moderne v. zie ➝ Landhuis.

v. Embden.