Vogels, welke in den herfst hun broedplaatsen verlaten, naar het Zuiden trekken en in het voorjaar weer terugkeeren (bijv. de ooievaar). Een tegenstelling vormen de standvogels, die gedurende den winter hun broedplaatsen niet verlaten (bijv. de musch). Een derde groep, die der zwerfvogels, houdt ongeveer het midden tusschen de twee genoemde. Zij zwerven gedurende den winter tamelijk ver van hun broedplaatsen weg, wat afhangt van het al of niet gunstige weer.
Voorb.: spreeuw, kauw en roek. Bernink.