Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-10-2019

Taalwetenschap

betekenis & definitie

Taalkunde of linguistiek is de wetenschap, die de taal in het algemeen en op haar zelve onderzoekt, de feiten bestudeert en zoo wil nagaan wat taal is. Wel dus te onderscheiden van

1° taalstudie met als doel: verkeer met menschen, welke die talen spreken (polyglottie) of zich letterkundig in die taal te kunnen uiten;
2° philologie, d.i. wetenschappelijke studie der taal, inzooverre die uiting geeft aan een cultuur.

Geschiedenis In de geheele Oudheid (reeds bij de Indiërs) en eveneens gedurende de M.E. was de taalkunde doorgaans slechts taalbeschrijving (o.a. grammatica) en fantastische taalbespiegeling, geen taalhistorie of taalvergelijking; dus is zij voor ons vrijwel waardeloos. Ook het Humanisme, hoewel bevrucht door Joodsche en Arab. spraakkunstenaars, bracht ons met mannen als Sanctius (* 1554, ♰ 1628) weinig verder. Echte t. ontstaat pas rond 1800. Alleen heeft onze landgenoot Lambert ten Kate (* 1674, ♰ 1731) in zijn Aenleiding tot de kennisse van het verhevene deel der Nederduitsche sprake (1723) reeds bijna een eeuw te voren verrassend goede ideeën gehad, maar men bouwde op hem niet verder. De eerste stoot tot de t. kwam door de studie van het oud-Indisch of Sanskrit, waarvan rond 1800 William Jones (* 1746, ♰ 1794) en Fr. von Schlegel (*1772,♰ 1829) de verwantschap met verschillende Europ. talen vonden. Toen kwam de historische taalbeschouwing tot haar recht.

De eigenlijke grondlegger van de vergelijkende taalstudie is Franz Bopp (* 1791, ♰ 1867), minder taalhistoricus dan taalvergelijker. Jacob Grimm (* 1785, ♰ 1863) is de schepper der historische taalbeschouwing, minder een taalvergelijker. Verdere beroemdheden uit deze periode zijn Wilh. von Humboldt (* 1767, ♰ 1835), Christian Rask (* 1787, ♰ 1832), de etymoloog August Friedrich Pott (* 1802, ♰ 1887) en vooral August Schleicher (* 1823, ♰ 1868), die voor het eerst een (thans totaal verouderde) constructie van de Indo-Germaansche oertaal geeft, en de Graecist Georg Curtius (* 1820, ♰ 1885). Rond 1875 komt er een belangrijke vooruitgang door het werk der Junggrammatiker of neo-grammatici, wier hoofdbeginsel was: de gelijkmatige werking der klankwetten. Een overgang vormden G. J.

Ascoli, Joh. Schmidt (* 1843, ♰f 1901) en Aug. Fick. Eigenlijk zijn zij door Leskien geïnspireerd. De voormannen zijn Karl Brugmann (* 1848, ♰ 1919), Delbrück en Osthoff. Andere zijn Karl Verner, Ferd. de Saussure (* 1857, ♰ 1913), Hendrik Kern, Hermann Paul.

In de laatste periode (sinds 1900) gaat het intern en extern onderzoek nog belangrijk vooruit. Mannen als Rousselot (* 1846, ♰ 1924) en Panconcelli-Calzia hebben verdiensten voor de phonetiek, H. Hirt en W. Streitbrge voor wortelvorming, ablaut en accent. Georg Wenker en J. Gilliéron ontginnen de taalgeographie.

De taalpsychologie wordt vlijtig beoefend door W. Wundt, H. Paul, Jac. van Ginneken, terwijl R. Meringer c.s. het woord met de zaak verbinden. De taalsociologie wordt beoefend door Dittrich, W. Wundt en vooral door Antoine Meillet.

Deze taalsociologen of neo-linguisten beschouwen de externe sociologische invloeden, die de normale werking der klankwetten kruisen, juist als geregeld-werkende, essentieele factoren. N. Troebetskoj vormt een school van phonologen, Jac. van Ginneken schept de taalbiologie. Ook ontstaat er een ommekeer in de algemeene linguistiek: er wordt meer op de buiten-IndoEurop. talen gestudeerd (F. Finck, A. Trombetti, J. v. Ginneken).

Tijdschriften: Anthropos; Archiv. für das Studium der neueren Sprachen; Beiträge (van Braune); Leuven sche Bijdragen; Germanisch-Romanische Monatschrift; Indogermanische Forschungen; Indogerm. Jahrbuch; Tijdschrift voor Ned. taal en letterkunde; Mémoires de la Société de linguistique de Paris; Bulletin de la Soc. de ling. de Paris; Neophilologus; Romania; Taal en Letteren; De Nieuwe Taalgids; Onze Taaltuin; Teuthonista; Wörter und Sachen; Zeitschrift für vergleichende Sprachforschung; Zeitschrift für deutsches Altertum und deutsche Litteratur; Tijdschrift voor taal en letteren.

Lit.: J. Schrijnen, Handl. bij de studie der vergel. indogerm. taalwetenschap (21924); C. Lecoutere en L. Grootaers, Inl. tot de taalkunde (1933). Weijnen.