Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-10-2019

Stengel

betekenis & definitie

Langwerpig plantendeel, dat in de meeste gevallen dienst doet als aanhechtingsplaats van de bladeren, zoodat deze voldoende aan licht en lucht worden blootgesteld. In tegenstelling met den wortel is de s. geleed, d.w.z. opgebouwd uit afzonderlijke stukken, leden genaamd. Op de grens van twee leden bevindt zich een knoop; de deelen tusschen de knoopen heeten internodiën. De bladeren zijn vastgehecht aan de knoopen.

Bij vele planten zijn de leden zeer kort, zoodat de bladeren dicht opeengehoopt zitten, bijv. bij alle planten met wortelrozetten, zooals de paardenbloem en de weegbree.Groeiwijze De meeste s. groeien loodrecht naar boven; andere s. groeien horizontaal over den grond (liggende s., bijv. varkensgras), waarbij zij soms op de knoopen wortels voortbrengen (kruipende s., bijv. hondsdraf) of waarbij alleen de top nog opgericht is (opstijgende s., bijv. zenegroen); sommige s., die te slap zijn om zelfstandig loodrecht naar boven te groeien, hechten zich met behulp van → hechtorganen vast aan een steunsel of klimmen door zich om het steunsel heen te slingeren. → Klimplanten.

Anatomische bouw De s. bestaat, van buiten naar binnen gerekend, uit de volgende deelen:

1° De opperhuid of epidermis, bijna steeds één laag van cellen, die aaneensluiten zonder intercellulaire holten;
2° De schors; hieraan onderscheidt men: a) een buitenste laag van mechanisch weefsel, waarvan de cellen dikke celwanden hebben en dat stevigheid geeft aan den s., b) het schorsparenchym, een los weefsel, met veel intercellulaire holten, en c) de endodermis of zetmeelscheede, d.i. de binnenste cellaag, waarvan de cellen rijk zijn aan zetmeelkorrels;
3° Den centralen cylinder of stele. De buitenkant hiervan, pericykel genaamd, bestaat weer uit mechanisch weefsel. Daarbinnen ligt het merg, waardoor de vaatbundels in overlangsche richting door den stengel loopen. Vaatbundels zijn bundels van buisjes (vaten), waardoor stoffen getransporteerd kunnen worden. Zie → Vaatbundels.

Bij eenzaadlobbige planten, bijv. de tulp, liggen de vaatbundels onregelmatig verspreid in het merg, terwijl zij bij de naaktzadigen en de tweezaadlobbige planten in een kring gerangschikt liggen. In verband hiermee kan bij de twee laatste plantengroepen normale secundaire diktegroei optreden, wat bij de eenzaadlobbigen niet het geval is. → Diktegroei. In sommige gevallen worden meerdere stelen in één stengel aangetroffen, bijv. bij de adelaarsvaren, waar het schorsparenchym binnengedrongen is in den centralen cylinder, zoodat deze in een aantal kleinere stelen, zgn. schizostelen, verdeeld is. De stam van een boom ontstaat oorspronkelijk uit een kruidachtigen s., waarin door het optreden van den secundairen diktegroei later veel secundair hout en bast gevormd is. Melsen.