Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-10-2019

Sprookje

betekenis & definitie

[verkleinwoord van ➝ sproke (< spreken), = verhaal] is het kort en dichterlijk verhaal, naïef en onwerkelijk, maar zeer aanschouwelijk, van iets wat ver weg en langgeleden gebeurd moet wezen; karakteristiek is de gebruikelijke aanvang „Er was eens . . .”; het is voor kinderen bestemd. Men maakt onderscheid tusschen volks- en cultuur- of kunstsprookje. De volkssprookjes zijn zeer oud, overblijfselen van mythen en sagen en volksopvattingen (➝ animisme), eeuwen lang mondeling voortgeplant; daarbij cosmopolitisch: dezelfde motieven treft men in de meest verspreide streken aan. Men twist over monogenetischen of polygenetischen oorsprong, m.a.w. of ze in één bepaalde landstreek, bijv.

Indië, ontstaan zijn, dan wel op verschillende plaatsen onafhankelijk van elkaar, ook waar het eenzelfde motief betreft. In de Odyssee en Gesta Romanorum zijn er verwerkt; in het Arabische werk Duizend-en-een-nacht werden er vele verzameld. De Romantiek ontdekte er de belangrijkheid van, al was Charles Perrault haar al voor geweest met zijn Vertelsels van Moeder de Gans (1697); de gebroeders Grimm begonnen ze te verzamelen en uit den volksmond op te teekenen: Kinderund Hausmärchen (1812 vlg.). Het cultuursprookje ontstond in de Romantiek: Chamisso, Andersen.

Zie ook ➝ Kunstsprookje.Lit.: Fr. von der Leyen P. Zaunert, Marchen der Weltlit. (1912 vlg.).

v. d. Eerenbeemt.