Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 02-10-2019

Proces

betekenis & definitie

I. Algemeen.

Een p. of geding is een rechtsstrijd, waarvan de beslissing aan de uitspraak van den rechter is onderworpen. De regels, die het p. beheerschen, vormen het procesrecht, dat wordt onderscheiden in → burgerlijk procesrecht en → strafprocesrecht. Een burgerlijk p. is een strijd over burgerlijke of private rechten, ook als de Staat of een ander overheidsorgaan daarbij → partij is. Een strafproces is een p., waarbij de Staat door middel van het → Openbaar Ministerie iemands bestraffing eischt, als hij een strafbaar feit heeft begaan.

Burgerlijk proces.

A) Hist. groei.

Het Romeinsche recht bevat weinig voorschriften over het p. In de M. E. echter maakten de Ital. steden hierop vele bepalingen en ook de pausen (vooral Clemens V) stelden regels van procesrecht vast, welke door de canonisten nader werden uitgewerkt. Het huidige burgerl. procesrecht is in hoofdzaak gegroeid uit het canonieke en het vroegere plaatselijk geldende recht.

B) Nederlandsch recht.

Een burgerlijk proces kan worden gevoerd door alle personen (→ Partij). Het vangt als regel aan met een → dagvaarding, soms echter met een verzoekschrift (→ Requestprocedure). De gedaagde moet worden gedagvaard voor den door de wet aangewezen rechter; in enkele gevallen heeft de eischer de keuze tusschen meerdere rechters (→ Competentie, en → Prorogatie van rechtsmacht). Partijen moeten zich, behalve in kantongerechtzaken, laten vertegenwoordigen door → procureurs. De eischer stelt zijn procureur in de dagvaarding. De gedaagde doet dit „ten dienenden dage”, d.w.z. wanneer de zaak voor de eerste maal voorkomt.

Door de inschrijving op de rol (→ placet) wordt het p. aanhangig. Verschijnt de gedaagde niet, dan wordt als regel tegen hem verstek verleend, d.w.z. de vordering wordt aan den eischer toegezegd. De gedaagde kan echter in verzet komen. Verschijnt de gedaagde wél, dan bepaalt de rechter een dag, waarop de eischer zijn conclusie van eisch schriftelijk neemt. Deze is daarbij gebonden aan wat hij in de dagvaarding heeft gesteld. Hij mag zijn eisch niet vermeerderen en zich niet beroepen op andere feiten, dan die in de dagvaarding genoemd.

Hierop neemt in een latere zitting de gedaagde, eveneens schriftelijk, conclusie van antwoord, waarin hij zijn verweer voordraagt, dat met redenen moet zijn omkleed. Na het antwoord kan de eischer repliceeren en de gedaagde dupliceeren, en, indien beide partijen het wenschen, kunnen zij nog meer conclusies wisselen, alles schriftelijk. Hierna kan de rechter vonnis wijzen; er wordt dan recht gedaan „op de stukken”. Doch na de aangegeven schriftelijke behandeling kan nog een mondelinge volgen, het → pleidooi. Dit is de gewone loop van een p. Daarbuiten echter kunnen nog zeer vele bijzondere voorvallen, → incidenten, plaats vinden.

Ten slotte volgt het vonnis door den rechter. Deze is hierbij gebonden aan de regels omtrent het → bewijs. Echter kan vóór het eindvonnis nog een tusschenvonnis worden gewezen, zooals een interlocutoir vonnis, d.i. een vonnis, waarbij een onderzoek wordt bevolen, bijv. een getuigenverhoor, een onderzoek door deskundigen of een gerechtelijke plaatsopneming. Behalve in eersten aanleg kan een p. nog worden gevoerd in → hooger beroep en in → cassatie. Zie verder → Burgerlijk Procesrecht, v. d. Kamp.

C) Belg. recht.

Dezelfde alg. regelen gelden ook in België, met enkele wijzigingen. Voor de rechtbank van eersten aanleg en het Hof van Beroep zijn partijen vertegenwoordigd door een → pleitbezorger. Voor de andere rechtbanken kunnen zij persoonlijk verschijnen, ofwel zich doen vertegenwoordigen door een advocaat of een anderen gevolmachtigde: deze laatste kan echter door de rechtbank worden geweerd (bijv. zaakwaarnemer).

Na de schriftelijke behandeling volgen de pleidooien; haast nooit wordt daarvan afgezien. In sommige gevallen moet het Openbaar Ministerie advies geven, alvorens de rechtbank uitspraak doet.

Een K. B. van 30 Maart 1936 heeft het burgerlijk p. eenigermate vereenvoudigd, voor het overige blijven de bepalingen van Napoleon’s W. v. B. Rv. van kracht. V. Dievoet III. Voor het → strafproces, zie aldaar.

IV. Kerkelijk recht

a) In hoofdlijnen komt het kerkelijk p. overeen met het wereldlijke. Het p. kan gevoerd worden over persoonlijke geschillen of om het recht van een persoon (physiek of moreel) vast te stellen, over misdaden (delicten), over huwelijken (→ huwelijksontbinding en → huwelijksproces), over wijdingen, over zalig- en heiligverklaring, over administratieve en disciplinaire maatregelen tegenover pastoors e.a. geestelijken.
b) Bevoegde rechters. De bisschop der plaats, de metropoliet, de rota zijn de drie gewone instanties. Zie → Rechtbanken (kerkel.).
c) Personen, die optreden bij het rechtsgeding. Hoofdpersonen zijn actor en reus: van hen hangt het begin en het verloop van het p. af, omdat zij het p. op elk oogenblik ieder volgens hun deel kunnen doen ophouden. Dit is echter niet het geval, wanneer het openbaar belang op het spel staat. De actor is de eischer, de reus tegen wien geëischt wordt. In de crimineele p. is de promotor iustitiae (= openbaar ministerie) actor, in huwelijksprocessen treedt als plaatsvervanger van den reus op de defensor vinculi, bij wijdingsprocessen de defensor vinculi s. ordinationis. Verdere personen zijn behalve de rechters of het rechter college de notaris of griffier (altijd vereischt), de auditeurs of rechters-commissarissen, die niet als rechter in dezelfde zaak mogen optreden, de boden en deurwaarders.
d) Verloop van het geding. Om den afkeer der Kerk van strijd, dwang en straf, moet de rechter in geschilprocessen door minnelijke schikking of door scheidsrechters en in crimineele p. na door vermaning (tot tweemaal toe mogelijk) de schuldigen, die bekend hebben, tot beter leven te hebben gebracht, trachten zonder p. de zaak te beslechten. Kan dit niet gebeuren, dan begint het p. met de aanbieding, door den actor gedaan, van een schriftelijke vraag, dat de rechter hem in de onderhavige zaak, die hij met redenen omkleed in het kort uiteenzet, recht verschaffe. Nadat de rechter hiervan kennis heeft genomen en zijn bevoegdheid heeft erkend, kan hij de vraag aannemen of weigeren, maar in het laatste geval met aangifte der redenen. Vervolgens wordt de aangeklaagde voor de rechtbank gedaagd. Nadien heeft de vaststelling plaats van het geschilpunt.

De actor moet bewijzen en heeft daarvoor als wettelijk erkende bewijzen: getuigen en documenten.

Nadat de rechter alles grondig heeft onderzocht, komt hij tot een besluit. Tot nu toe is alles geheim geweest, nu moeten de bewijzen bekend gemaakt worden. Na de conclusio in causa spreekt de rechter op een door hem bepaalden tijd het eindvonnis uit, dat schriftelijk moet gegeven worden. Van dit vonnis kan in hooger beroep (appèl) gegaan worden (behalve in eenige gevallen) en wel binnen 10 dagen, bij den rechter zelf, die de uitspraak deed. In sommige zaken is hooger beroep vereischt. Huwelijkszaken kunnen onder aanvoeren van nieuwe deugdelijke bewijsgronden altijd opnieuw worden voorgesteld, zoo ook zaken over den staat van een persoon (C.

I. C. can. 1909, 1989). Hooger beroep is niet meer mogelijk, als twee gelijkluidende uitspraken zijn verworven, als men binnen den bepaalden tijd geen beroep heeft aangeteekend, en in sommige zaken (C. I. C., can. 1880), waarin nooit hooger beroep mogelijk is.

Het H. Officie heeft een eigen proceduur in de haar gereserveerde delicten (ketterij of wat ketterij doet vermoeden, schending van het biechtgeheim, homosexueele misdaden, misbruik van de biecht voor ontucht).

Zie C. I. C. can. 1552-2194 en verder → Straf.

Lit.: Roberti, De iudiciis (2 dln. 1930) ; Noval O.P., L. Iv de processibus 1920, 2, 3 dln. 1932 ; Ned. Juristenblad (1936, 785 vlg., 809 vlg.). Drehmanns