1° Adriaen van, schilder (vooral) van genrestukken; broeder van 2°.Gedoopt 10 Dec. 1610 te Haarlem, begraven 2 Mei 1685 aldaar. Een der kopstukken der Haarlemsche schildersschool in de 17e eeuw. Hoewel min of meer doorbordurend (echter veel eenzijdiger) op het repertoire van den ouden Pieter Brueghel, schiep hij toch grootendeels een eigen genre in onze nationale kunst. Bij voorkeur koos hij zijn onderwerpen uit het boerenleven en de wereld der eenvoudige luiden en wist dezen in hun levensuitingen, zoowel in ernst als in scherts, met merkwaardig scherp observatievermogen pakkend uit te beelden.
Een invloed van Adriaen Brouwer valt niet te miskennen. Hoewel hij bijna onafgebroken in zijn geboortestad werkzaam bleef, verraadt zijn kleurenpalet en zijn verfijnde visie op lichten schaduwspel, vooral in zijn rijpe werken, zeer sterk den machtigen invloed van Rembrandt. Hij was ontzaglijk vruchtbaar, men schat zijn nog bewaarde schilderijen op ong. 1000, daarnaast kent men vele teekeningen van zijn hand en bovendien liet hij een rijk etswerk na (50 stuks), dat na Rembrandt’s oeuvre tot het beste gerekend wordt, hier in de 17e eeuw voortgebracht. 2°Isaac van, schilder; broeder van 1°. Gedoopt 2 Juni 1621 te Haarlem, begraven 16 Oct. 1649 aldaar. Leerling van zijn broer, die zijn kunst ten zeerste beïnvloedde. Hij koos zijn onderwerpen meest op hetzelfde gebied, maar neigde daarbij meer tot landschapschildering. Hier schijnt de kunst van Jan van Goyen diepen indruk op hem gemaakt te hebben, wat vooral uit zijn ijsgezichten blijkt. Hij was zeer begaafd en deed niet onder voor zijn broeder, maar door zijn vroegtijdigen dood kon hij helaas niet tot volle ontwikkeling komen. Zijn kleuren zijn wat koeler dan die van zijn broer. Schretlen.
Lit.: Bode, Holl. u. vlam. Halerschulen (1917); Rovinsky, L’Oeuvre gravé de A. v. O. (1912).