Klankbuis, cylindervormig, zelden ellipsvormig of veelhoekig, in hout of metaal. Men onderscheidt labiaalpijpen (lippijpen) en linguaalpijpen (tongpijpen). Labiaalpijpen kunnen zijn: open aan beide zijden (open o.) of aan een zijde gesloten (gedekte o.). De tongpijpen kunnen slechts aan een zijde gedeeltelijk gesloten zijn.
De o. is een der voornaamste deelen van het orgel, want zij brengt den toon teweeg. Hoogte en klank van dezen toon zijn afhankelijk van de afmetingen der inwendige luchtkolom (mensuur). Onder aan de pijp, die door tusschenkomst van een voetstuk in verbinding staat met de blaasbalg, bevindt zich bij de labiaalpijpen een zijdelingsche opening. Men doet de pijp geluid geven door den luchtstroom tegen den scherpen bovenrand dezer opening (bovenlip der o.) te richten.
Bij tongpijpen blaast de luchtstroom tegen een koperen tong. Hierdoor geraakt de daarboven gelegen luchtkolom in trilling (resonantie). De door een o. teweeggebrachte toon is samengesteld: de grondtoon klinkt het sterkst; de sterkteverhouding der boventonen onderling en ten opzichte van den grondtoon is afhankelijk van den vorm der pijp. Blaast men de pijp sterker en sterker aan („overblazen”), dan wordt de volgende boventoon tot grondtoon.
De eigenschappen der o. worden beheerscht door de wetten van Bernoulli.