Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 16-10-2019

Offer

betekenis & definitie

A) In het Christendom

Het offer (< Lat. offerre = aanbieden) is in strikten zin een uitwendige handeling, waardoor iemand een offergave aan God toewijdt en opdraagt om daarmee zijn onderwerping aan God uit te drukken. Er is dus een uitwendig element (sacrificium externum) en een inwendig (sacrificium intemum). Het uitwendige is het teeken van het inwendige: „Sacrificium visibile invisibilis sacrificii sacramentum” (St. Augustinus, Civ. Dei X, 5). Houdt een o. niet meer in dan die erkenning alleen, dan is het een zuiver lof- en aanbiddingsoffer; het kan echter tevens (bijv. bij eerstelingenoffer) een getuigenis zijn van dank voor verkregen gaven: dankoffer; ook kan het opgedragen worden juist met de bedoeling dergelijke gaven van God af te smeeken en heet dan smeek offer; ten slotte, wanneer de mensch gezondigd heeft, zal hij door het o. zijn schuld bekennen, zijn berouw uitdrukken en zich bereid toonen om de rechtvaardige straf te ondergaan, met de bedoeling daardoor God te verzoenen en zoo vermindering of opheffing van straf te verkrijgen: zoenoffer.

Het toewijden der offergave sluit gewoonlijk in een geheel of gedeeltelijk onttrekken der offergave aan het menschelijk gebruik, bijv. door ze te verbranden (brandoffer) of, bij vloeistoffen, door ze uit te storten op de aarde (plengoffer). Het dooden en verbranden van dieren (sacrificium in den meest strikten zin: imrnolatio) is vooral bij het zoenoffer gebruikelijk. Over de beteekenis van de slachtoffering (immolatio, mactatio) in den offercultus loopen de meeningen uiteen. Velen stellen in de slachtoffering zelf het offerkarakter, maar anderen meenen, dat ook bij de slachtoffering geheel het offerkarakter ligt in de opdracht (oblatio) van het slachtoffer aan God.

Wanneer het o. wordt opgedragen namens de gemeenschap, geschiedt dit gewoonlijk door een officieel aangestelden priester volgens een speciaal ritueel.

Over het o. bij uitstek, het o. van Christus van Zichzelf tot verlossing der menschen, zie → Kruisdood; over de tegenwoordigstelling van het Kruisoffer in de H. Mis zie → Mis (sub 1,1-10). v.d.Putte.

In meer uitgebreiden zin spreekt men van o., wanneer men iets verricht, dat onthechting vraagt of een daad stelt, die ons iets kost. Dit kan slechts in overdrachtelijken zin o. genoemd worden, zoo lang een dergelijke daad geen religieuze beteekenis krijgt door een uitdrukkelijke toewijding aan God. Een dgl. offer met toewijding aan God komt o.a. voor in de Liturgie der H. Mis. „Offeren” en „ten offer gaan” is de aloude gewoonte (en voorheen verplichting) van, bij den aanvang der Mis der geloovigen, zijn offergaven te gaan aanbieden (offergang). Deze offergaven bestonden oorspr. uit brood en wijn voor de Consecratie, spoedig ook uit andere zaken, deels enkel ter zegening, meestal echter ten behoeve van kerk, geestelijkheid en armen, aldus: druiven, korenaren, olie, was, wierook, melk, honig, vruchten. Sinds de 12e eeuw werden zij grootendeels vervangen door geldoffers.

Onder dezen laatsten vorm leeft de gewoonte plaatselijk voort in de Uitvaartmissen; onder den ouden vorm bestaat zij nog in de kathedraal van Milaan, waar enkele bejaarde mannen en vrouwen namens de geloovigen brooden en wijn offeren. Ook bij bijz. plechtigheden leeft de oude gewoonte nog, bijv. het offeren van een kaars bij do H. Wijdingen, abdis- en maagdwijding; van twee kaarsen, twee brooden en twee kleine vaatjes wijn bij bisschops- en abtswijding; hetzelfde benevens twee duiven in de pausmis bij een heiligverklaring (goud bij kroning en wijding van koning en koningin). Eindelijk zijn ook de collecten, op het oogenblik van het → Offertorium der H. Mis gehouden, er een overblijsel van. Louwerse.

Lit. : Al. Janssens, De II. Eucharistie (1929) ; Eisenholer, Handb. der Kath. Liturgik (1932/33); Kraus, Realencykl. d. Christl. Alterthümer.

B) In Israël moeten we onderscheid maken tusschen de o., waartoe het volk zich onder invloed van de omringende heidensche volkeren liet verleiden, en de o., die in het Oude Testament als de eenige door Jahwe aanvaarde worden beschreven. Deze laatste zijn niets anders dan het symbool van de dankbaarheid en van de behoefte aan verzoening tegenover Jahwe. Debrandoffers (kôla) drukten de vreugde van den offeraar over het verbond met zijn algeheele overgave aan Jahwe uit. De dankoffers (schélem), meestal vergezeld van een lofprijzing op Jahwe’s grootheid en goedheid, drukten de dankbaarheid uit. Slechts het vet en het bloed werden verbrand; het vleesch werd, na afgave van het deel der priesters, door den schenker van het o. met zijn familie gegeten. De zonde offers werden aan Jahwe opgedragen om de door een fout, de schuld offers om de door een schending van het eigendomsrecht verbroken bondsverhouding te herstellen. De grondgedachte van het zondeoffer was boetedoening (expiatio); die van het schuldoffer genoegdoening (satisfactio).

In de gevangenschap moest het Joodsche volk wel aan de ritueele o. verzaken. Ook het moderne Jodendom kent geen offer.

C) Godsdiensthistorisch

De godsdienstgeschiedenis onderscheidt tusschen doodenoffers, magische o. en eigenlijke godsdienstige o. De doodenoffers, oorspr. niets anders dan gaven aan de dooden, werden in de animistische culturen opgedragen met de bedoeling de gunsten der dooden te verkrijgen of hun toom te bedaren.

De magische o. verschillen in hun diepste wezen zoowel van de o. aan de dooden als van die aan de goden. De uitvoerder van het magisch o. wil er een bijzondere, niet-zinnelijk ervaarbare kracht mee in werking stellen (de vruchtbaarheid der aarde opwekken, de zon nieuwe kracht toevoeren, de onreinheid van een mensch, een stad of een volk wegnemen, geesten op een afstand houden, ziekten en plagen afweren, enz.).

Het eigenlijk godsdienstige o. is in den grond niets anders dan een symbolische vorm van het gebed. De oudste vorm was zonder twijfel het eerstelingenoffer, waarin de mensch niet alleen het opperste eigendomsrecht van het Hoogste Wezen over het geschapene, maar ook zijn schenkende goedheid in het verleenen van levensmiddelen erkende ( Eerstelingen, Eerstgeborene). Naast het eerstelingenoffer komt in de oerculturen het zoenoffer voor. Vgl. verder over de drie soorten van o. het art. → Menschenoffers.

Met het o. was vaak een offermaaltijd verbonden. Onder den invloed van de animistische doodenoffers werd ook het offeren aan de goden als een spijziging opgevat en drong de gedachte aan een tafelgemeenschap met de godheid zich op. De jongste godsdienstgeschiedenis meende ook, naar analogie met de H. Communie, allerlei communiemaaltijden in de heidensche godsdiensten te ontdekken, maar een nader onderzoek toont duidelijk aan, dat in de Hellenistische offermaaltijden (de eenige, die de Christelijke Communie konden beïnvloeden) de deelnemers zeker niet geloofden den god of een goddelijke spijs te nuttigen.

De Islam beroemt er zich op aan de stoffelijke o. geheel te hebben verzaakt.

Lit.: H. Lesêtre, Sacrifice (in : Dictionnaire de la Bible, V. 1312-1334); W. Schmidt, Ethnol. Bemerkungen zu theol. Opfertheorien (1921); K. L.

Bellon, Inl. tot de godsdienstgesch. (1935); W. Goossens, Les origines de l’Eucharistie. Sacrement et Sacrifice (1931);Bertholet (Prot.), Opfer I (in : Religion in Gesch. und Gegenwart, IV, 704-711). Bellon.