Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 16-10-2019

Monotelefoon

betekenis & definitie

Een telefoon bevat een cirkelvormige trilplaat, die op heel haar omtrek is ingeklemd. Daardoor kan deze trilplaat in beweging treden voor een heelen band frequenties in het hoorbare gedeelte van het spectrum gelegen.

Dit geeft aan de telefoon een voldoende getrouwheid om de spraak verstaanbaar weer te geven. Wordt echter de trilplaat niet op heel haar omtrek, maar slechts in drie punten daarvan vastgeklemd, dan heeft ze één eigenfrequentie, waarop ze bij voorkeur trilt.

De zoo verkregen m. kan dus uit een mengsel van frequenties een enkele afzonderen, een eigenschap, die vroeger is gebruikt bij meervoudige telegraphie. Sedert enkele jaren echter worden te dien einde zeefketens gebruikt, die veel doelmatiger werken, zoodat de m. in onbruik is geraakt. Gillon.

< >