Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Leiden

betekenis & definitie

Gem. in het N. W. der prov. Z.-Holland, zeer oude stad, wier ligging haar tot het centrum der vruchtbare Rijnstreek maakt.

De laagveenbodem is met klei bedekt, uitgezonderd het W. deel, dat grootendeels uit geestgrond bestaat. Buiten de erven overwegend weiland, op den geestgrond tuinbouw. Sinds de laatste uitbreiding is L. 1 254 ha groot en heeft het ca. 70 000 inw., waarvan 48% Ned.

Herv., 7% Geref., 25% Kath. en 10% zonder kerkgenootschap.Ligging. L. ligt aan de groote verkeerslijn Amsterdam—Den Haag—Rotterdam en vormt het eindpunt van den spoorweg Utrecht—Woerden—Leiden. Electr. trams voeren naar de badplaatsen Katwijk en Noordwijk en over Voorschoten naar Den Haag. Te water minder gunstig bedeeld, kan L. slechts door kleine vaartuigen worden bereikt. De Oude Rijn verbindt L. te water met Utrecht, de Leidsche Trekvaart met Haarlem, de Vliet met Den Haag, terwijl de Zijl via Hoofdvaart en Nieuwe Meer verbinding geeft met Amsterdam.

Stadsplan. De Oude Rijn doorsnijdt de stad in twee takken als Oude Rijn in het N. en Nieuwe Rijn in het Zuiden. Twee kringen van singelgrachten begrenzen de oude stad in den omvang, dien ze respectievelijk in de 14e en 17e eeuw had. De 17e-eeuwsche wallen zijn in de 19e eeuw afgebroken, evenzoo de talrijke poorten, waarvan slechts de Morschpoort (1669) in het N. W. en de Zijlpoort (1667) in het N. O. zijn overgebleven. De stad heeft zich in de 19e en 20e eeuw buiten de singels uitgebreid, vooral in de richting van Oegstgeest. Ook treedt de city-vorming op met ontvolking van de binnenstad, waar de woonhuizen tot winkelen kantoorpanden worden verbouwd. Het Van der Werff-park in het Z. is één der weinige parken en plantsoenen, die de stad telt.

Bezienswaardigheden. De voornaamste openbare gebouwen en kerken liggen in het stadsdeel, dat reeds voor de 17e eeuw bestond. Aan de W. zijde van het Rapenburg bevindt zich het universiteitsgebouw, eertijds klooster der Witte Nonnen, dat in 1516 werd gesticht. Daar achter ligt de Hortus botanicus, dateerend van 1587, die tot de fraaiste van Europa wordt gerekend. De Burcht is een kunstmatige hoogte, omgeven door een cirkelvormige ommuring met schietgaten en kanteelen, uit de 12e of 13e eeuw. De Lakenhal, in 1640 gebouwd, zal tot stedelijk museum worden ingericht. Van het raadhuis in Holl. Renaissancestijl bleef bij den brand in 1929 slechts de gevel (1597) gedeeltelijk gespaard. Bijz. fraai is de Gotische Herv. St. Pieterskerk (14e eeuw), terwijl zich in de Gotische Herv. St. Pancraskerk (begin 16e eeuw) het grafmonument van burgemeester van der Werff bevindt. Bezienswaardig zijn verder de vele hofjes, die meest in de 17e eeuw werden gesticht en aan de stad een oud cachet geven.

Verzorging der bevolking. De universiteit, de oudste in Ned., werd na het beleg van 1574 aan de stad geschonken. Daaraan verbonden zijn het academisch ziekenhuis, de beroemde ➝ Leidsche Sterrenwacht en de bibliotheek, die, ondergebracht in de voormalige Begijnenhofkapel, een belangrijke verzameling van Oostersche hss. bezit. Het nieuwe Museum van Oudheden telt Egyptische, Klassieke en Ned. afdeelingen. Het Rijks Ethnographisch Museum is vooral rijk aan Indische en O. Aziat. voorwerpen. Nog vermeldenswaard zijn: het Rijksmuseum van Nat. Historie, het Rijksprentenkabinet, de Bibliotheca Thysiana (17e eeuw) en het Kern-instituut. Naast de genoemde univ. heeft men te L. een gem. Gymnasium en H.B.S. (6-jarige cursus), een gem. H.B.S. voor meisjes (5- en 6-jarig), een Christelijke en een Kath. H.B.S., beide met 6-jar. cursus. Verder zijn hier gevestigd: een Kantongerecht, de Kamer van Koophandel voor Rijnland, de Raad van Arbeid en het Militair Invalidenhuis.

Een bekende instelling is de Leidsche Coöperatieve Keuken, een voedingsinstituut, dat dagelijks aan ca. 400 leden maaltijden bezorgt, en bovendien 400 kinderen op school van eten voorziet.

Economische beteekenis. Economisch heeft L. groote beteekenis door zijn handel: de kaas-, boter- en veemarkten worden vooral door de bewoners van Rijnland bezocht, terwijl de groenten- en fruitveilingen op de omliggende geestgronden zijn ingesteld. Als nijverheidscentrum bezit L. een groote eïectr. centrale, die mede 32 buitengemeenten of wel ⅕ van de prov. Z.-Holland van electriciteit voorziet. Reeds eeuwen is L. door zijn weverijen bekend. In het N. der stad liggen laken-, deken-, sajet- en katoenfabrieken. Verder zijn te noemen: groote conservenfabrieken, metaal- en houtbewerking, vsch. kalkbranderijen, wasscherijen en drukkerijen, beton-, chamotte- en kalkzandsteen-fabrieken. De nieuwe fabrieken zijn meest ten W. der stad bij de Vliet gevestigd.

Lit.: J. C. Overvoorde, Oude gebouwen te Leiden (1907).

Geschiedenis. L.’s identificatie met Lugdunum Batavorum, het uiterste der 50 door Drusus gebouwde Rijnkasteelen (volgens Blok identiek met den Brittenburg, welks ruïnes bij Katwijk in zee liggen, volgens Holwerda te zoeken in de Waalsdorpsche duinen) is een mythe; de identificatie is een vondst van 16e-eeuwsche Humanisten; sedert 1575 is Lugdunum (Batavorum) de academische naam der stad.

Leiden, sinds de 10e e. vage benaming voor verstrooid bewoond gebied aan den linker Rijnoever tegenover de Mare-uitmonding, heeft eerst concreten inhoud sedert de graven van Holland op een opwas in den Rijn in de 11e e. (?) den Burcht (ruïne over) en begin 12e e. ten Z. van den Rijn een Gravenhof met landbouwbedrijf, steen en kerk (S. Pieter, 1121 geconsacreerd, huidig gebouw 14e e.) stichtten. Tusschen Burcht en Hof ontstond toen in het zgn. suburbium het wooncomplex, dat de kiem werd van het oude L., straks Burcht en Hof in zich opnam en in de 1e helft der 13e eeuw tot stad verheven werd. Het stadje werd in de 14e eeuw centrum van lakenindustrie, die sedert ca. 1460 achteruitging, maar door Vlaamsch-Brabantsche immigratie eind 16e e. herleefde. Na 1672 begint de achteruitgang opnieuw. Eerst de 2e helft der 19e e. zag de textielnijverheid herleven en andere fabrieken ontstaan.

De ontwikkeling der welvaart weerspiegelt zich in de bevolkingsgetallen (1514: 18 000; 1580: 12 000; 1622: 45 000; 1670: 70 000; 1740: 54 000; 1793: 28 000; 1815: 28 500, w.o. meer dan 1 000 bedeelden; 1840: 37 500; 1930: 71 000). In de vaderlandsche gesch. is L. vooral bekend om zijn beleg en zijn ontzet door inundatie (2-4 Oct. 1574), om zijn universiteit en daarmee samenhangende wetensch. instellingen, en om de buskruitramp van 12 Jan. 1807. De gesch. van het Katholicisme begint 1121 met de stichting der St. Pieterskerk, waarnaast nog 2 parochiekerken verrezen: S. Pancras (1315) en O. L. V. (Marekerk, 1365). Het middeleeuwsche L. was rijk aan mannen- en vrouwenkloosters, gasthuizen en kapellen. Dit alles ging JuliOct. 1572 voor het Katholicisme verloren. Onder de Holl. Zending werkten hier seculieren (3 staties, waarvan 1 onder H. F. van Heussen aan de O. B. Clerezij verviel), Jezuïeten (1609-1809), Franciscanen (1621-heden), Dominicanen (1642-1856), Vlaamsche en Waalsche Ongesch. Carmelieten (1648-1856). Thans heeft L. vier Kath. parochies.

Lit.: P. J. Blok, Gesch. eener Holl. stad (4 dln. 1910-’18; en lit. aldaar). Over het Katholicisme na de Herv.: J. D. Frenay, in Bijdr. bisd. Haarl. (I-VIII). A. G. Hessels, Gedenkschrift 150-j. best. R. C. armen-, wees- en oudeliedenhuis te L. (1889); P. J. A. Juffermans, De S.-Petruskerk te L. 1836-1936 (1936); C. Sloots O.F.M., Honderd jaar Hartebrugskerk 18361936 (1936): Meijer, Gedenkb. Dominic. (1912).