Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Legaat

betekenis & definitie

A) Burgerlijk Recht.

1° In het Ned. recht is legaat, zooals artikel 1004 W. het definieert, een bijzondere beschikking, waarbij de erflater aan een of meer personen zekere bepaalde goederen geeft, of wel al zijn goederen van een zekere soort: als bijv. al zijn roerende of onroerende goederen, of het vruchtgebruik van alle of van een gedeelte zijner goederen. Deze opsomming is niet volledig, want de erflater kan ook l. maken omtrent de goederen, die niet tot zijn nalatenschap behooren, bijv. van geldsommen en van ten aanzien van soort bepaalde zaken, ook al laat hij deze zelf niet na. Degene, die het l. krijgt (legataris), heeft het recht de gelegateerde zaak te vorderen (1005 B. W.) en afgifte te vragen (1006. B. W.) aan de erfgenamen of legatarissen, die met de uitkeering belast zijn, en als daartoe geen bepaalde is aangewezen, kan hij zijn aanspraken richten tot de gezamenlijke erfgenamen, en zoo het een deelbare zaak betreft, kan hij van ieder, naar evenredigheid van zijn erfdeel, vorderen (1146 B. W.). Wanneer de erflater eenig bepaald goed van een ander heeft gelegateerd, is dit l. nietig. De erflater kan echter aan den erfgenaam of legataris den last opleggen om aan een derde zekere uitkeering uit diens goederen te doen. Wanneer dus de erflater aan A een 1. geeft van 1000 gld. onder verplichting dat A een bepaald voorwerp aan een ander geeft, is dit een l. onder een last en is het resultaat, dat de erflater toch beschikt over het goed van een derde, immers over het voorwerp van A. Het verschil tusschen den legataris en dengene, die ten gevolge van een last iets verkrijgt, ligt in het opvorderingsrecht van den bevoordeelde. Vroeger werd aan den bij een last bevoordeelde elk opvorderingsrecht ontzegd, tegenwoordig kent de rechtspraak hem dit echter toe.

Als de nalatenschap niet toereikend is om de gemaakte l. geheel te voldoen, doch de nalatenschap zuiver is aanvaard, moeten de erfgenamen de l. geheel voldoen. Als onder voorrecht van boedelbeschrijving is aanvaard, moeten de l. naar evenredigheid hunner hoegrootheid verminderd worden tot het saldo der nalatenschap, ten ware de erflater daaromtrent anders mocht hebben beschikt, bijv. door te bepalen, dat bij ontoereikendheid der nalatenschap bepaalde l. eerst vervallen (1019 B. W.). Belastingen op de 1., zooals successierechten, komen ten laste van den legataris, tenzij de erflater het tegendeel hebbe bevolen, bijv. ik vermaak aan A vrij van rechten Dunselman.

2° Belg. recht. In art. 1002 van het Belg. B. W. worden de legaten ingedeeld in: 1° alg. legaten, 2° legaten ten alg. titel, en 3° legaten ten bijz. titel.

De eigendom van de gelegateerde goederen gaat van rechtswege over uit kracht van het testament (art. 712), maar wat het bezit betreft, is het alleen de algemeene legataris, die, bij ontstentenis van reservataire erfgenamen, van rechtswege in het bezit gesteld wordt van de goederen op het oogenblik van het overlijden van den erflater (art. 1006) ; indien er integendeel reservataire erfgenamen bestaan, zal hij hun afgifte moeten vragen (art. 1004). De andere beide soorten van legatarissen hebben nooit de wettelijke bezit voortzetting, daarom zullen zij verplicht zijn afgifte te vorderen vanwege degenen, die met de uitvoering der 1. belast zijn; voor België worden die opgesomd in art. 1011.

In aansluiting bij de onderscheiding t.o.v. het verkrijgen van het bezit, dient ook een onderscheid gemaakt ten aanzien van het tijdstip, waarop de vruchten van de gelegateerde zaak door den legataris verkregen worden. Het Belg. B. W. spreekt enkel in dit opzicht van den alg. legataris (art. 1005) en van den legataris ten bijz. titel (art. 1014). De eerste verkrijgt onmiddellijk de vruchten, wanneer hij van rechtswege in het bezit gesteld is, of wanneer hij, zulks niet zijnde, zijn vraag binnen het jaar ingesteld heeft. De tweede heeft eerst recht op de vruchten sedert den dag van zijn aanvraag. Aan den legataris ten alg. titel worden door de heerschende meening dezelfde rechten op de vruchten toegekend als aan den alg. legataris.

In België is het art. 1021, dat het legaat van een andermans goed nietig verklaart. Dezelfde opmerkingen gelden verder dienaangaande, als welke reeds voor Ned. gemaakt zijn. De alg. principes over de zuivere aanvaarding en de aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving, spelen ook een gelijkaardige rol in beide rechten.

Ook de bepaling, dat de successierechten ten laste van den legataris komen, is niet anders. De vroegere bepaling van art. 1016 lid 2 B. W., waarbij registratiekosten van het testament ten laste komen van den bijz. legataris, werd inderdaad vervangen door de wet van 1817. De bedoelde kosten van registratie waren de erfenisrechten van toen, en de wet van 1817 heeft zulks veranderd: de erfenisrechten worden niet meer betaald bij de registratie van het testament, maar op grond van de aangifte van nalatenschap, waartoe de erfgenamen en alg. legatarissen verplicht zijn. Indien deze aan den fiscus hebben moeten betalen, zullen zij de rechten voor de legatarissen, ten bijz. titel betaald, aftrekken bij de uitkeering van het legaat; of indien dat niet meer mogelijk is, anderszins verhalen. Vgl.→ Legatum. Kluyskens.

B) Kerkelijk recht.

Is het legaat voor zgn. causae piae, waaronder alle kerkelijke en liefdadige doeleinden vallen, bestemd, dan is de ordinarius de door de wet aangewezen uitvoerder. De door hem of door den erflater benoemde uitvoerder staat dus daarin onder zijn controle en is hem rekenschap schuldig (C. I. C. can. 1515). Het 1. is geldig, ook al wordt de burgerlijke wet bij de legateering niet onderhouden (can. 1513 § 2), en de bisschop moet degenen, die het legaat niet uitbetalen of niet uitvoeren, ook door kerkehjke straffen, tot hun plicht brengen (can.

I. C. 2348).

Drehmanns.