Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Koepel

betekenis & definitie

1° (Techn.) Het koepelgewelf ontstaat door wentelen van een kromme lijn om een verticale as. De grondvorm is cirkelvormig, zoodat bij toepassing op een rechthoekig grondplan overgangsvormen in de hoeken moeten worden toegepast (→ Pendentief; Tromp; Stalactiet). Een koepelgewelf geeft zijdruk, die moet worden opgevangen door steunconstructies, bijv. halfkoepels, tongewelven, enz.

In den omtrek van den k. treden zgn. ringspanningen op, welke gewoonlijk onschadelijk worden gemaakt door het aanbrengen van zware banden van ijzer of gewapend beton. Moderne koepelgewelven met groote overspanningen en dunne wanden worden gemaakt van gevlochten ijzer, hetwelk dan met cement wordt bespoten (bijv. Planetarium).Lit.: J. G. Wattjes, Constructie van Gebouwen (1930). Thunnissen.

Gesch. van den koepelbouw. De oudste bekende monumenten van dezen aard in Europa zijn waarschijnlijk de koepelgraven van dc Aegeïsche cultuur (ca. midden 2e millennium v. Chr.), waarin men een reminiscentie wil zien van het in koepelbouw geconstrueerde ronde praehistorische huis; men zoekt verband met koepelgraven uit den jongeren Steentijd over Creta, Italië, Sardinië, de Balearen, Spanje, ook op de Ned. hooge zandstreken. Op Griekschen cultuurbodem wijst pas de zgn. absisbouw met halfronde overdekking in Hellenistischen tijd op k. Hooge ontwikkeling kreeg de k. pas in de Romeinsche bouwkunst van den keizertijd: in de thermen van Pompeji, welke men ca. 70 n. Chr. bouwde, daarna in het groote Pantheon van Hadrianus, de thermen van Caracalla, in den achthoekigen koepelbouw van het mausoleum van het paleis van Diocletianus te Split (Spalato) e.a.

Lit. ( voor Ned.): F. C. Bursch, Die Becherkultur i.d. Niederlanden, in : Oudheidkundige Mededeelingen Leiden (1933). W. Vermeulen.

De Byzantijnsche architectuur wordt gekarakteriseerd door technisch en aesthetisch volmaakte, monumentale koepelvormen (Aya Sophia), welke later weer door het Westen worden overgenomen (S. Marco te Venetië). De Renaissance vat het motief weer op en brengt het tot nieuwe ontwikkeling (dom te Florence, St. Pieter te Rome). Daarna blijft het een in de architectuur van W. Europa regelmatig weerkeerend motief. v. Embden.

In Indië vond men reeds vroeg den koepelbouw. Zelfs in de holentempels kwamen, alhoewel uitgehouwen, overkoepelde ruimten voor. Bij structureele Indische gebouwen waren de koepels immer gevormd door overkragende horizontale steenen; vandaar dat de koepels steeds spitsoploopend waren; de Mohammedanen gebruikten den boogvormigen koepel, waarbij de overgang van den hoekigen grondvorm tot den cirkelvorm van den koepel gevormd werd door trompen, stalactieten of den Turkschen driehoek. De schijn-koepel (die in Perzië ontstond) bestond uit een binnensten koepel en een vrij er overheen geplaatsten buitensten, die met zijn ui-vorm buiten den tamboer uitsteekt; deze werd door de Mohammedanen ook vaak toegepast (vgl. o.a. → Gol Goembaz).

Lit.: E. Diez, Die Kunst Indiens ; É. La Roehe, Indische Baukunst; J. Fergusson, History of Indian and Eastern Art; E. B. Havell, Ancient and medieval architecture of India. Hendricks.

2° (Krijgsk.) Koepelvormig pantser als dekking voor waarnemers, zoeklichten, geschut of mitrailleurs. Men onderscheidt vaste koepels (waarneming), draaikoepels (op conische rollen), heftkoepels en pantseraffuiten (pantser en affuit vormen één geheel).