Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 15-08-2019

Inductiemotor

betekenis & definitie

(electrotechn.), een ➝ wisselstroommotor, waarin de stilstaande statorwikkeling wisselstroom (meestal veelphasigen) ontvangt; aan de draaibare rotorwikkeling wordt echter geen stroom van buitenaf toegevoerd, maar hierin wordt een stroom geïnduceerd door het draaiend statorveld, welks snelheid bepaald wordt door de frequentie van den wisselstroom in verband met het aantal polen der statorwikkeling (➝ Draaistroommachine, B 2). De rotor bestaat uit dunne weekijzeren schijven met gleuven of gaten aan den omtrek, waarin de in zich zelf gesloten rotorwikkeling is aangebracht: kortsluitingsrotor of -anker.

Deze bestaat uit ongeïsoleerde koperen staven, die door koperen ringen tot een soort eekhoornkooi geleidend verbonden worden (kooirotor of -anker), ofwel uit een in zichzelf gesloten (geïsoleerde) phasenwikkeling met hetzelfde aantal phasen en polen als de statorwikkeling (phasenrotor of -anker). In deze rotorwikkeling worden door de snijding der krachtlijnen van het draaiend statorveld wisselstroomen geïnduceerd, die het sterkst zijn bij het aanzetten van den motor.

Door wisselwerking tusschen het magnetische veld en den geïnduceerden stroom wordt op de rotorwikkeling een koppel uitgeoefend, evenredig met den magnetischen krachtstroom en den geïnduceerden stroom, waardoor de rotor in de richting van het veld gaat draaien: de motor loopt dus van zelf aan. Bij toenemend toerental vermindert de relatieve snelheid van het draaiend veld t.o.v. den rotor en hiermede het aantal gesneden krachtlijnen per seconde, de geïnduceerde electromotorische kracht en de rotorstroom.

Dit verschil tusschen het veld en den rotor, de slip, afhankelijk van de belasting, bedraagt bij volle belasting ong. 2-4% der veldsnelheid voor groote en 6% voor kleine motoren, zoodat de motor niet synchroon (met het draaiend veld) loopt (➝ asynchrone motor). De i. heeft in normaal bedrijf bij alle belastingen practisch dezelfde snelheid, zoodat hij evenals de gelijkstroomshuntmotor aangewezen is voor bedrijven met nagenoeg constante snelheid (arbeidswerktuigen, spinnerij, weverij, papierfabriek).

Bij overbelasting neemt de slip sterk toe en bij 1,5tot 2,5-voudige normale belasting komt de motor plotseling tot stilstand.De hooge aanloopstroom (5 tot 8 maal de normale) maakt, dat de i. met kooirotor in zijn eenvoudigsten vorm slechts voor kleine vermogens (beneden 2 k.W.) gebruikt wordt. De aanloopstroom van kortsluitingsmotoren met een phasenwikkeling kan verlaagd worden door deze te verbinden met een regelbaren aanzetweerstand (sleepringrotor of -anker), die geleidelijk bij het aanloopen wordt uitgeschakeld. Om den aanloopstroom bij kooimotoren te verlagen, heeft Boucherot op den rotor twee onafhankelijke, ongeïsoleerde kooiwikkelingen aangebracht (dubbelekooirotor; in Ned. in gewijzigden vorm door Heemaf en de Electromotorenfabriek Dordt geconstrueerd).

Door verschillende weerstand en positie heeft de eene kooiwikkeling een hoogeren coëfficiënt van zelfinductie dan de andere, zoodat bij het aanzetten van den motor de inductieve reactantie (evenredig met de slip-frequentie en den coëfficiënt van zelfinductie) van de eerste zóó groot is, dat de aanloopstroom vnl. door de andere kooi, met hoogen weerstand, zal loopen. Bij toenemende rotorsnelheid en normaal bedrijf (lage slipfrequentie) is deze grootere inductieve reactantie niet overwegend meer, zoodat de stroom in hoofdzaak door de kooi met kleinen weerstand zal loopen. Hierdoor heeft het aanloopkoppel ongeveer 1⅓ en de aanloopstroom nagenoeg 1,5 maal de normale waarde. Bij kooimotoren kan de aanloopstroom ook verkleind worden door gebruikmaking van het zgn. stroomverdringingseffect, volgens hetwelk zich een wisselstroom van lage frequentie over de geheele doorsnede van den geleider verdeelt (normaal bedrijf van den motor), maar bij hooge frequentie (bij het aanloopen) naar buiten gedrongen wordt (skin-effect) en zich beperkt tot den buitenomtrek. De kooiwikkeling bestaat uit een dunne, hooge staaf of uit meer dunne, hooge boven elkaar geplaatste staven, in gleuven aan den omtrek gelegd (stroomverdringingsmotor). Het rendement van kleine motoren is 80-85, van groote 90-95%.

Lit.: C. Feldmann, Electr. Constructies (II, IV); H. S. Hallo, Leerb. der Electr. Traktie; C. L. van der Bilt, Bekn. Handb. der Electrotechniek. v.d. Well.