Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-07-2019

Handelspolitiek

betekenis & definitie

Handelspolitiek - is de houding, die de staatsoverheid van een land aanneemt t.o.v. het ruilverkeer met andere landen. Die houding kan zijn:

1° onthouding van inmenging in dat ruilverkeer;
2° bemoeienis met dat ruilverkeer door het treffen van maatregelen, welke aan dat verkeer een voor het betrokken land gunstige richting geven.

De uiterste consequentie van deze houdingen is: ad 1° het stelsel van ➝ vrijhandel, dat alle belemmeringen in het ruilverkeer als schadelijk voor de welvaart principieel verwerpt(het standpunt van het econ. liberalisme); ad 2° het stelsel van ➝ bescherming, dat inmenging van staatswege in het ruilverkeer hetzij principieel (het standpunt der nationaal-economisten), hetzij om opportunistische redenen voorstaat. In het eerste geval spreekt men ook wel van passieve en in het tweede van actieve handelspolitiek. Zie ook ➝ Handelsverdragen.

In het stelsel bescherming wordt in hoofdzaak gebruik gemaakt van:

A) in- en uitvoerrechten;
B) in- en uitvoerverboden;
C) premies en subsidies;
D) contingenteering en andere antidumpingsmaatregelen;

valuta-contröle.

Ad A) Invoerrechten worden onderscheiden:

1° naar hun doel in:
a) fiscale rechten, welke alleen met het oog op de belangen van den fiscus geheven worden, en beschermende rechten, welke de bedoeling hebben het binnen 1. product een voorsprong te geven op het buitenlandsche;
b) differentieele rechten, welke volgens verschillenden maatstaf geheven worden naargelang van het land, dat in voert, teneinde dit in een gunstiger of ongunstiger positie te brengen in vergelijking met andere landen. Het verschil wordt gevonden in een surtaxe (verhooging) of détaxe (verlaging) van den tarief-grondslag.

Uitvoerrechten worden gewoonlijk alleen om fiscale redenen geheven.

2° Naar de wijze, waarop de rechten worden vastgesteld, in autonome rechten, die hun grondslag in de nationale wet vinden, dus eenzijdig worden vastgesteld; en conventioneele rechten, die het resultaat zijn van een ➝ handelsverdrag tusschen twee of meer mogendheden. De eerste zijn gelijk voor alle mogendheden, de andere niet en worden veelal begrensd door een wettelijk maximum- en minimum-tarief (ook wel onderhandelings- en vechttarief genoemd).
3° Naar den aard der rechten in:
a) veranderlijke en stabiele rechten. Onder de eerste vallen de autonome en onder de laatste de conventioneele rechten;
b) rechten ad valorem, die naar de waarde van de ingevoerde goederen, en specifieke rechten, die naar hun getal, maat of gewicht geheven worden.

Ad B) In- en uitvoerverboden beoogen een volstrekte belemmering van den uitvoer om te voorkomen, dat bepaalde goederen, speciaal grondstoffen, schaarsch worden in het betrokken land.

Ad C) Premies zijn geldelijke toeslagen, door den staat aan een bepaald bedrijf verleend, hetzij per eenheid geproduceerd goed (productie-premie), hetzij per eenheid uitgevoerd goed (uitvoer-premie). Subsidies zijn eveneens geldelijke bedragen van den staat, echter niet per eenheid berekend.

Ad D) Contingenteering is het maximeeren van den invoer van een bepaald artikel binnen een zeker tijdsbestek door het contingent (hoeveelheid) van het artikel óf in een vast cijfer óf in een percentage van den invoer in een of meer voorafgaande jaren vast te leggen. Doel hiervan is abnormalen invoer en daardoor schade voor de nationale productie te voorkomen.

Ad E) Van valuta-contrôle spreekt men, wanneer de staatsoverheid de afgifte van buitenlandsche ➝ deviezen controleert, ten einde het handelsverkeer met het buitenland langs dezen weg zoodanig te beïnvloeden, dat de ➝ betalingsbalans daardoor verbetert.

De handelspolitiek van Nederland. Terwijl de Rep. der Zeven Provinciën aanvankelijk vrijhandelsgezind was, won tijdens het Mercantilistisch tijdperk het protectionisme geleidelijk terrein. In 1815 werd een sterk beschermend tarief ingevoerd (schaalrechten op graan, differentieele rechten ten behoeve van de scheepvaart, premies voor den scheepsbouw, preferentieele rechten in Indië), doch sinds 1847 werd bewust op wegneming van de handelsbelemmeringen aangestuurd, totdat in 1862 een zuiver fiscaal tarief zijn intrede deed, in 1877 nog in vrijhandelsgeest verzacht. Sinds 1862 ontwikkelde zich het Ned. fiscaal tarief als volgt (behoudens verhooging voor enkele art.):

Jaar Grondstoffen Halffabrikaten Afgewerkte prod

1862 vrij 2 à 3% 5%
1924 vrij 3 à 5% 8%
1931 vrij 4 à 6% 10%
1934 vrij 3,6 en 10% 12%

Naast deze ad-valorem-rechten ook specifieke rechten op sommige artikelen.

Uitvoerrechten golden tot 1862 en ten deele tot 1877. Het Ned. tarief is autonoom, dus gelijk voor alle landen. Nochtans maakt de Retorsie-wet 1933 het mogelijk bij K.B. invoerverboden af te kondigen en bijz. invoerrechten te heffen. Contingenteering is sinds de afkondiging van de Crisisinvoerwet 1931 mogelijk en reeds op vele artikelen toegepast. Sinds 1933 mag bij K.B. een zeer laag alg. percentage van invoer worden vastgesteld, terwijl aan landen, die Ned. ter wille zijn, daarboven een bijz. contingent mag worden verleend. Ook valuta-contrôle is mogelijk krachtens de Clearingwet 1932. Vorstman. Handelspolitiek van België Sedert het ontstaan van den onafhankelijken staat België tot bij het uitbreken van den Wereldoorlog is de h. in te deelen in drie phasen.

1° De phase van uitgesproken protectionisme (1830-’47). De hoofdreden van deze politiek is gelegen in het feit, dat door de breuk met Ned. een zeer belangrijk exportgebied (vnl. de Ned. koloniën) aan de nog jonge nijverheid werd ontnomen.
2° De phase van de vrijhandelspolitiek (1847-’84), ingeluid met het ministerie Frère-Orban. De voornaamste reden tot wijziging van politiek was gelegen in de evolutie in den zin van een vrijhandelspolitiek, die zich ontwikkelde in de naburige landen. Men vreesde represaillemaatregelen. Achtereenvolgens werden de vsch. beschermende maatregelen gevoelig verminderd ofwel afgeschaft.
3° Een nieuwe koers werd ingeslagen vanaf 1884. Deze derde phase karakteriseert zich door een reactie tegen de vrijhandelspolitiek. De voornaamste reden van deze nieuwe wending is gelegen in het feit, dat de vrijhandelspolitiek niet langer meer de politiek bleef van de naburige staten.

In de naoorloogsche h. valt op te merken:

1° Een reeks tijdelijke maatregelen, die den invoer onderwerpt aan de goedkeuring van de regeering (K.B. van 7 Nov. 1918).
2° De econ. unie met het groothertogdom Luxemburg, goedgekeurd bij de wet van 5 Maart 1922. Deze econ. unie voorziet de afschaffing van de douanegrens tusschen België en het groothertogdom Luxemburg. Het is een echte Zollverein. België is belast met het afsluiten van handelsverdragen voor gemeenschappelijke rekening van het verbond. De douanerechten worden gestort in een gemeenschappelijke kas en worden verdeeld in principe op de basis van de bevolking. De overeenkomst is afgesloten voor 50 jaar.
3° De crisismaatregelen. In 1924 werd het Belg. tarief herzien en werd, voor een aantal artikelen, een matige bescherming ingevoerd. Bij wet van 30 Juni 1931 mag de koning bij een ministerieel vastgesteld besluit, wanneer in buitengewone en abnormale omstandigheden de levensbelangen van het land gevaar loopen, den in-, uit- en doorvoer van alle goederen regelen. Deze wet werd aangevuld door de bepalingen van de wet van 30 Juli 1934. Krachtens deze wettelijke bepalingen werden een reeks maatregelen genomen betreffende in- en uitvoerverboden, verleenen van premies en vaststelling van contingenten. ➝ Accijns; Bescherming; Contingenteering; In- en uitvoerregeling.

J. Cardijn.