Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-07-2019

Grondtemperatuur

betekenis & definitie

Grondtemperatuur - of bodemtemperatuur noemt men de temp. van de aarde, aan haar vast oppervlak; in ruimeren zin: de temp. van de opperste aardkorstlagen, waarin de dagelijksche en jaarlijksche temperatuurswisselingen geschieden. ➝Aarde (inwendige van de, sub 5°).

De oppervlaktemperatuur van de gansche aarde is gemiddeld 15°. De temp. van het vast aardopp, ondergaat periodieke en onregelmatige veranderingen, welke algemeen grooter zijn dan die van het vloeibaar opp. Het vast aardopp. vertoont een dagelijkschen gang in de temp. met minimum bij zonsopkomst en maximum ong. 1 uur na hoogsten zonnestand. Het vertoont ook een jaarlijkschen gang, die, in de N. gematigde streken, zijn minimum in Jan. en zijn maximum in Juli heeft.

De amplitudo van de dagelijksche schommeling der oppervlaktemperatuur is gemiddeld grooter dan die der luchttemperatuur, gemeten op 1,50 m boven den grond. De onregelmatige temperatuursveranderingen storen of maskeeren vaak de periodieke veranderingen. De temperatuurstoestand van het vast aardopp. is afhankelijk van de grondsoort en de grondbedekking. In Ned. en België stijgt soms, in den zomer, het dagelijksch maximum aan een zandopp. boven 50° en daalt soms in den winter het dagelijksch minimum, aan een sneeuwopp. vooral, beneden —20°. Het aardopp. wint hoofdzakelijk warmte door de daagsche zonnestraling en de aanhoudende dampkringstraling; het verliest warmte door de aanhoudende aardstraling. Is de warmtetoevoer grooter dan het warmteverlies, zoo stijgt de oppervlaktemp.; is de toevoer geringer dan het verlies, zoo daalt de temperatuur.

De oppervlaktemp. wordt gemeten: 1° door horizontaal geplaatste thermometers, waarvan het reservoir onbedekt op den naakten grond (gras) ligt, of met een dun laagje aarde bedekt is, of op 0,1 m boven den grond (gras) opgesteld is ; 2° door verticaal geplaatste thermometers, waarvan het reservoir met de aardopp. in aanraking is (zie fig.).

De temperatuur van de opperste aardkorstlagen is gemiddeld iets hooger dan de luchttemperatuur; zoo is zij op de diepte van 1 meter ongeveer 1° hooger. Op de diepte van 0,5 m verschijnt het dagelijksche minimum ongeveer 12 uren na zonsopkomst en het dagelijksche maximum ongeveer te 1 uur ’s nachts; op de diepte van 10 m valt het jaarlijksche minimum in Juni en het jaarlijksche maximum in December. De dagelijksche temperatuurswisselingen verdwijnen gemiddeld na 1-1,5 m diepte; de jaarlijksche temperatuurswisselingen eindigen in de zgn. constante aardlaag, die in de N. gematigde luchtstreken gemiddeld op 20-25 m diepte en in de warme streken op 10 m diepte ligt. De temperatuurstoestand van de opperste aardlagen is van de grondsoort en de grondbedekking afhankelijk. De bij afwisseling naar omlaag en naar omhoog gerichte warmtevoortplanting in de opperste aardkorstlagen geschiedt hoofdzakelijk door geleiding en, in geringe mate, door middel van het grondwater en de grondlucht. Het gering geleidingsvermogen van de vaste aarde verklaart de verzwakking en de vertraging van de temperatuursveranderingen met de diepte in den grond.

De temp. van de opperste aardkorstlagen wordt gemeten: 1° met een thermo-electrisch stelsel. 2° Met een langbuizigen, thermometer, waarvan het reservoir op een bepaalde diepte in den grond is ingegraven en de schaalverdeeling boven den grond uitsteekt (zie figuur). 3° Met Symons’ grondthermometer, d.i. een thermometer die zijn reservoir in paraffine heeft en op de bepaalde diepte in een ingegraven stalen buis hangt. De thermometer wordt voor het aflezen omhoog gehaald. 4° Met thermometers, die in de Lamont’sche laden bevestigd zijn.

Lit.: H. Wild, Bodentemp. in S. Petersburg und Nukuss (St. Petersburg 1879); Th. Homèn, Tägl. Wärme-umsatz im Boden (Leipzig 1897); E.

Leyst, Unters, über die Bodentemp. (Koningsbergen 1891’92); T. Schubert, Wärmeaustausch im festen Erdboden (Berlijn 1904); D. van Gulik, Leerb. der Meteorologie (41932). V. d. Broeck.