Gouw - (bij Tacitus: pagus), onderverdeeling van de stammen en het leger der Germanen. Zoodra zoo’n stam woonvast geworden was, werd g. ook: een verdeeling van den grond.
Aan het hoofd van een g. stonden gouwhoofden (principes), gekozen in de stamvergaderingen, belast met de alg. rechtspraak in overleg met een raad. Zij hebben uitvoerend gezag en zijn omringd door een gevolg van edelen (comités).
In den Karolingischen tijd is het rijk verdeeld in g., aan wier hoofd gouwgraven staan. Op den duur worden deze ambten erfelijke leenen en op die wijze zijn de middeleeuwsche Ned. vorstendommen ontstaan. W.
Mulder S. J.