Geit - (Capra) behoort tot de orde der holhoornigen herkauwers, fam. der Oviden, onderfam. der Caproviden, waartoe o.a. behooren de steenbok (Ibex) en de eigenlijke geiten. De wilde stamvorm van onze huisgeit (C. hircus) is hoofdzakelijk de Bezoargeit (C. aegragus) met sabelvormige, achterwaarts gekromde horens, die bijna evenwijdig loopen, wier vaderland is Midden- en W.
Azië en Creta. Een andere stamvorm zou de in Oost-Azië levende schroefhoorngeit (C. falconeti) zijn met rechte, schroefvormig verloopende horens.
Volgens Adametz is als derde oervorm te beschouwen de C. prisca, die in W. en Klein-Azië leefde en waarvan o.a. zou afstammen de Angorageit. Het geslacht Capra is gekenmerkt door: platte horens, geen traangroeve en geen tusschenklauwklier; bezit van een baard; korten, recht opstaanden staart; langharig, soms met onderwol (bijv. de Angora- en Kasjmirgeit); het zijn goede en vlugge bergklimmers.Van de oorspr. huisdiervormen zijn bekend: 1° de turfgeit met slanke, scherp toegespitste horens, bruin of roodbruin haar en aalstreep. Hiertoe behooren o.a. de Duitsche en Zwits. landgeiten, de Air. en Syrische melkrijke geiten met lange hangooren (reeds in het Oude Egypte beroemd). 2° De kopergeit, optredend in een later tijdperk in Midden-Europa; meer ontwikkeld, langharig, wit of zwart-wit van kleur. Hiertoe behooren o.a. de typische Wallische geit, met zwarten kop en hals, overigens wit, en misschien ook de Angorageit. De meest bekende geitensoorten uit Europa zijn uit kruisingen dezer twee typen ontstaan.
Doordat de Eur. huisgeiten uit één stamvorm (de Bezoargeit) zijn ontstaan, is er weinig verschil in type te vinden. De verschillen zijn vooral gekomen onder invloed der uitwendige omstandigheden. De in Nederland voorkomende g. bezitten alle den typischen schralen lichaamsbouw, zijn vaak sterk in de melkrichting gefokt; met vaak gebrekkige beenstanden. De beharing is min of meer lang; de kleur licht of donker bont. Het is het huisdier van den arbeider; vaak onder zeer slechte omstandigheden gehouden. Stelt weinig eischen aanvoeding en verpleging, kan zonder weidegang.
Geïmporteerd zijn in Ned. om er zuiver mee te fokken of er de inlandsche geit mee te kruisen de witte kortharige en ongehoornde Saanengeit en de lichtbruine, kortharige, ongehoornde, iets kleinere Toggenburger geit; beide zijn van Zwits. afkomst. In Ned. komen ong. 220.000 g. voor, vnl. in de N. en O. provincies. Vooral Gelderland is rijk aan g. In den laatsten tijd is door de kruising met Saanen- en Toggenb. geiten en door teelt in eigen ras en door verbetering van de voeding en verpleging een merkbare verbetering waar te nemen in type, bouw en melkproductie. Provinciale regelingscommissies, welke gesubsidieerd worden door rijk en provincie, steunen de fokkerij; overal werken fokvereenigingen en bokkenhouderijen, melkcontrôle en keuringen in de goede richting. De melk is voedzaam en zonder bijsmaak, mits zindelijk gewonnen.
Er komt betrekkelijk weinig tuberculose voor onder g.; dus is ook de melk meestal vrij van t.b.c.-bacillen. Melkproductie is ca. 600 kg met ca. 4% vet. In sommige landen wordt kaas uit geitenmelk gemaakt en wordt ook veel geitenvleesch gegeten. Van de huiden wordt fijn lederwerk gefabriceerd. De wol van sommige geitensoorten vormt de grondstof voor fijne weefsels. Verheij.