Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 24-04-2019

Creta

betekenis & definitie

Creta - I. Aardrijkskundig.

Creta (Nieuw-Gr.: Kriti; Ital.: Candia) is een Grieksch eiland ten Z. van de Egeesche Zee; opp. 8286 km2; 386 427 inw. (1928). Als voortzetting van het Helleensche plooiingssysteem bestaan de gebergten, nl. Madaras-gebergte (2470 m), Ida- of Psiloriti-gebergte (2498 m) en Lasitti Voena (2155 m), vnl. uit Mesozoïsche en Tertiaire kalksteen, maar ook worden dikke lagen vulkanische gesteenten uit den Juratijd aangetroffen. De steile Z. kust is arm aan havens, de grootste vlakte is die van Messara in het midden. Het N. deel van C. is het belangrijkste; daar strekt zich voor het bergland een vruchtbaar terrasvormig heuvelland uit, de kust is daar meer toegankelijk door de vele baaien, o.a. die van Kisamos, van Canea (met ten O. het schiereiland Akrotiri) en van Mirabello.

Het klimaat is zuiver Mediterraan: de gemiddelde temperatuur ligt tusschen 11° en 26° C, de regen valt in de vlakte vrijwel geheel in het winterhalfjaar. De regenhoogte ligt tusschen 500 en 1000 mm. In de lagere deelen vindt men de altijd-groene Mediterrane flora. De bevolking is voor het grootste gedeelte Orthodox.

De staatkundige verdeeling van C. is als volgt:

Nomos (district) Oppervl.

(km2) Inwoners (1928) Hoofdstad Inwoners (1932)

Canea 2.386 111.513 Canea 32.239 Rethymno 1.432 68.180 Rethymno 10.588 Heraklion 2.572 138.567 Heraklion of Megalokastron 39.231 Lasitti 1.896 68.167 Hagios Nicolaos 1.543 8.286 386.427 De landbouw levert: tarwe, olijven, sinaasappelen, mandarijnen, citroenen, rozijnen en wijn; de Johannesbroodboom komt er veelvuldig voor. Veeteelt vindt men vnl. in de bergen: schapen en geiten. De olijfolie heeft aanleiding gegeven tot zeepindustrie te Canea, Rethymno en Megalokastron. C. is rijk aan delfstoffen (ijzer, lood, mangaan, koper, zink), maar ze worden nog niet ontgonnen.

Het verkeer is moeilijk: de wegen zijn slecht, spoorlijnen ontbreken, de havens zijn alleen voor kleine zeeschepen toegankelijk.

Hoek.

II. De geschiedenis van het Oude Creta in het vóór-Myceensche of Minoïsche tijdvak is nog geheel duister. Geen enkel historisch persoon is ons er van bekend. Al onze inlichtingen steunen op gevolgtrekkingen uit de archaeologische resten van Cnossus, Phaestus, Hagia Triada, Mallia en andere minder voorname nederzettingen uit dien tijd, waarbij bovendien in aanmerking moet worden genomen, dat de gevonden documenten in ➝ Minoïsch schrift nog niet konden worden ontcijferd.

Vast staat wel, dat op Creta reeds vanaf vóór het jaar 2000 v. Chr. een (of meer?) machtige zeemogendheid bestond, die nauwe betrekkingen onderhield met Egypte. De ontdekking van dit rijk, vooral door de opgravingen van sir Arthur Evans te ➝ Cnossus, heeft bewezen, dat aan de Grieksche legenden omtrent het rijk van Minos en het „eiland der 90 steden” (Homerus) een historische kern ten grondslag ligt. De drie of negen perioden, waarin de geschiedenis van dit rijk pleegt te worden verdeeld (➝ Aegeïsche kunst; Cnossus; Minoïsche beschaving) zijn in werkelijkheid kunst- en cultuurperioden.

De Cretenzen van het Minoïsche rijk behooren noch tot het Arische noch tot het Semietische ras, maar tot het zgn. Middellandsche-Zee-ras, welks herkomst geheel onbekend is. Behalve op de fresco’s van Cnossus vindt men ze afgebeeld op Egypt. grafschilderingen (vgl. ➝ Keftioe; ➝ Philistijnen; ➝ Caphtor).

Na den ondergang van dit rijk (ca. 1400 v. Chr.), die samenvalt met de opkomst der oorspronkelijk door Creta sterk beïnvloede nederzettingen op het Grieksche vasteland (vgl. o.a. ➝ Mycene), doch waarvan oorzaken en omstandigheden nagenoeg geheel duister zijn, heeft Creta in de Grieksche geschiedenis geen rol van beteekenis meer gespeeld.

Simons.

Myceensch-Grieksche periode.

Na den geheimzinnigen ondergang van de Minoïsche cultuur voor Chr. schijnt C. eenige eeuwen sterk beïnvloed te zijn geweest door de cultuur van het vasteland. Het duidelijkste spreken de volgende eeuwen voor ons door de ceramiek, wier ontwikkeling geheel en al samenvalt met de laat-Myceensche of laat-Helladische ceramiek (➝ Mycene). — Na de roerige tijden van de Grieksche volksverhuizingen omstreeks het begin van het laatste millennium v. Chr. valt er op Creta wederom een opbloei van kunsten te constateeren, waardoor het zijn invloed deed gelden niet alleen op de zgn. ➝ proto-Corinthische ceramiek, maar ook op de ontwikkeling van de beeldhouwkunst in den Peloponnesus; opgravingen brachten interessante specimina van deze zgn. Cretisch-Dorische kunst uit de 8e-6e eeuw v. Chr., gekenmerkt door het hoekige en straffe van lijn en uitdrukking. Bekend is ook, hoe Cretische bouwmeesters opdracht kregen voor den bouw van den Artemistempel te Ephese. — Voor den bloeitijd van Griekenland en de Hellenistische periode volgt Creta geheel de lijn van de algemeen Grieksche cultuur zonder een leidende plaats in te nemen.

W. Vermeulen.

Romeinsche en latere perioden.

Bij de geleidelijke uitbreiding der Romeinsche heerschappij over Griekenland werd ook C. in 67 v. Chr. ingelijfd als senatoriale provincie. Later deelde het het lot van het Oostersch-Romeinsche Rijk, was van 823-961 in handen der Spaansche Mooren, van 961-1204 weer Byzantijnsch, van 1204-1645 Venetiaansch bezit. Na een 24-jarigen oorlog kwam het in 1669 onder Turksche heerschappij, werd 1898 autonoom onder Turksche suzereiniteit en zag zich volgens eigen wensch na de Balkanoorlogen in 1913 bij den vrede van Londen met Griekenland vereenigd. Gorris.

III. De Cretensische beschaving wordt verdeeld in een Minoïsche (of Cretensische in den eigenl. zin. van het woord) en Myceensche, welke niet zelden worden samengevat onder den naam Creto-Myceensche beschaving, doch in werkelijkheid zeer verschillend zijn. Voor Minoïsche beschaving, zie ➝ Minos, ➝ Minoïsche beschaving, ➝ Minoïsch schrift en onder de verschillende vindplaatsen (➝ Cnossus, Phaestus, Hagia Triada, Mallia, Psychro, Palaikastro, Zakro, enz. Zie ook ➝ Aegeïsche kunst. ➝ Myceensche beschaving.

Simons.

IV. Godsdienst.

Creta wordt ook in de H. Schrift meermalen vermeld. Waarschijnlijk is in het Oude Testament met ➝ Caphtor dit eiland bedoeld. Cretensen waren tegenwoordig bij het Pinksterwonder in Jerusalem (Act. 2. 11). S. Paulus, op weg naar Rome, landde in „Schoone Haven” (Vulg.

Boniportus) aan de Zuidkust van C., nabij Lasaea (Vulg. Thalassa; Act. 27. 8) en keerde er terug om te prediken, waarna hij Titus als bisschop achterliet (Tit. 1. 5). Het getuigenis over de Cretensen van zijn tijd, dat S. Paulus aanhaalt uit Epimenides (Tit. 1. 12), is niet bijzonder vleiend: „De Cretensen zijn altijd leugenaars, boos vee, vadsige buiken”.

De bevolking ging grootendeels mee in het Grieksche Schisma; er is slechts een kleine minderheid Mohamedanen, nog minder is het aantal R. Katholieken. In de R.K. hiërarchie vormt C. één bisdom, met zetel te Chania. De Grieksch-Schismatieken hebben één aartsbisschop te Megalokastron (Candia) en 7 bisschoppen.

Simons/Gorris.

< >