Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-07-2019

Geboortebeperking

betekenis & definitie

Geboortebeperking - is het opzettelijk beïnvloeden van het voortplantingsleven met de bedoeling geen kinderen voort te brengen of geen kinderen meer voort te brengen of niet meer dan men te voren heeft vastgesteld.

G. kan geschieden met verschillende middelen. Algeheele ➝ onthouding van geslachtelijke gemeenschap; periodieke ➝ onthouding; ➝ onanisme in het huwelijk; het gebruik van ➝ neo-malthusiaansche middelen; onvruchtbaarmaking (➝ sterilisatie) van een der echtgenooten of beiden. G. door middel van handelwijzen, die in zich zedelijk slecht zijn, zooals onanisme, het gebruik van neo-malthusiaansche middelen, sterilisatie tot dat doel, is steeds zondig. De zondigheid ligt reeds in de daad, welke als middel tot het doel gekozen wordt. Tracht men g. te bereiken door een handelwijze, die in zich niet zedelijk slecht is, zooals algeheele en periodieke onthouding, dan komt de vraag aan de orde, is g. zelf al of niet zedelijk geoorloofd. De leer der Kath. Kerk en der godgeleerden kan aldus kort worden weergegeven:
G. is niet in zich en dus niet altijd kwaad. Daaruit volgt niet, dat g. steeds geoorloofd is. Immers het huwelijk is van nature gericht op de voortbrenging van kinderen en van een flink gezin; daartoe leiden de natuurlijke krachten bij een ongekunstelde huwelijksbeleving. Het kind heeft een onschatbaren invloed ten goede op de verhouding der echtgenooten onderling; het versterkt de wederzijdsche liefde en trouw; het groote gezin is de natuurlijke en zeer gewenschte sfeer, waar het huwelijksdoel, de opvoeding der kinderen, het best wordt bereikt. In de natuurlijke en bij het Christelijk huwelijk ook in de bovennatuurlijke orde, is het groote gezin het heerlijk ideaal, de eigenlijke bekroning van het huwelijksleven. Hieruit volgt dat, ook al gebruiken de echtgenooten geen zondige middelen, zij niet onverschillig staan mogen tegenover het voortbrengen van kinderen en dus niet in geweten vrij uitgaan, als zij zonder voldoende redenen het kinderaantal beperkt houden, of zelfs in het geheel geen kinderen voortbrengen. Dat zij alleen door de kinderbeperking zelf grootelijks zondigen, kan niet worden gezegd. Heeft men ernstige redenen, dan is g. niet te veroordeelen, als de aangewende middelen maar niet zondig zijn. Immers, het doel van het huwelijk is niet alleen de voortbrenging van kinderen, maar ook hun opvoeding. Als men dus niet meer kinderen kan opvoeden of als de geboorte van een volgend kind het gezinsleven, noodig voor de opvoeding van alle kinderen, ernstig zou schaden (bijv. zwakte, ziekte van de moeder zal veroorzaken, zoodat zij zich niet meer behoorlijk aan haar gezin kan wijden), dan kan g. geoorloofd, soms zelfs verplicht zijn. In de practijk moeten de echtgenooten zelf oordeelen, of in een bepaald geval voldoende redenen aanwezig zijn of niet. Dat het hierbij aan te raden is een vertrouwd persoon, speciaal den biechtvader, te raadplegen, spreekt van zelf. Vooral echter is het noodig, dat de mensch goed gestemd is tegenover het doel van het huwelijk. Wie een groot gezin niet als een na te streven hoog ideaal beschouwt, maar veeleer eigen gemak en genot zoekt; wie niets aan Gods voorzienigheid durft over laten, maar alles zelf wil voorzien en berekenen, zal zich gemakkelijk misleiden. Echtgenooten echter, die voor alles hun plicht willen doen, die moedig de normale lasten van een groot gezin willen dragen en het groote gezin als een heerlijk ideaal waardeeren, die daarbij elkaar steunen en op Gods voorzienigheid vertrouwen, zullen niet tot g. overgaan, als niet werkelijk de ernstige reden duidelijk aan te wijzen is, en zij eerlijk voor God en hun geweten meenen te moeten besluiten: nu is het beter, dat er geen of voorloopig geen kind meer geboren wordt.

Een bijkomstig, maar krachtig en in onzen tijd noodzakelijk middel om g. te bestrijden is: op allerlei wijzen (ook door beïnvloeding der burgerlijke wetgeving) er naar te streven, dat de lasten, die op ouders van groote gezinnen rusten, zooveel mogelijk worden verlicht.

Lit.: Priester, Dokter en Leek over Periodieke onthouding (1935); A. W. Hoegen, Over den zin van het huwelijk (1935).

Bender.