Galop - 1° ➝ gang van het paard, waarbij het zich sprongsgewijs verplaatst, zich schijnbaar afzettend met een der voorbeenen. Men spreekt van rechter- of linkergalop, naarmate de rechter of de linkerbeenen voorgrijpen.
In den rechter (linker) g. is de volgorde van de beenzetting: 1° linker (rechter) achterbeen; 2° linker (rechter) voorbeen en rechter (linker) achterbeen gelijktijdig („geassocieerde diagonaal”); 3° rechter (linker) voorbeen; 4° zweefmoment (sprong). Dit is de normale of drie-tempogalop.
Zoowel bij den korten g. (schoolgalop) als bij den rengalop heeft men 4 tempi, doordat de geassocieerde diagonaal dissocieert, zij het voor den korten en voor den rengalop op verschillende wijze.van Voorst tot Voorst.
2° Snelle paardans in 2/4 maat, een Duitsch variant van de polka (1825), bestaande uit snelle zijwaartsche wisselpassen, soms met een walsdraai (galopwals). In Thüringen kreeg de g. den naam van Rutscher, of Hupfer.
Lit.: Klemm, Tanzkunst.