Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 06-06-2019

Financiën

betekenis & definitie

afgeleid van Lat. finis (= einde), dat een vert. is van het Gr. telos (= einde, afbetaling, tol); beteekent dus eigenlijk de som, die uiterlijk op een bepaalden dag moest afbetaald worden. Tegenwoordig beteekent het woord geldmiddelen in het algemeen (➝Geld, Geldwezen), doch gewoonlijk wordt het meer in het bijzonder gebruikt in den zin van geldmiddelen van den staat.

Vandaar heeft de leer der financiën, onderdeel van de ➝economie, tot object de bestudeering van de geldmiddelen van de overheid. Zij behandelt o.a. de vsch. bronnen van inkomsten der overheid, de indeeling van de uitgaven, het evenwicht tusschen inkomsten en uitgaven, de openbare schulden, alsmede de gevolgen van een en ander.

Een belangrijk onderdeel van de leer der f. wordt ingenomen door de ➝belastingen; dit onderdeel is uitgegroeid tot een afzonderlijken tak van wetenschap, welke werkt op het gebied van economie, bedrijfseconomie, ethiek en recht. Verder zie men de afzonderlijke woorden die op dit onderwerp betrekking hebben: begrooting, fiscus, middelenwet, retributie e.a.Lit.: W. P. A. Cort v. d. Linden, Leerboek der f. (1887); Bordewijk, De theorie der belastingen en het Ned. belastingwezen (1930); Hugh Dalton, De geldmiddelen der overheid (1934, Ned. vert. v. h. gelijknamige Eng. werk, dat in 1922 verscheen). In Duitschland bestaan tal van werken over de leer der f.; verwezen zij slechts naar: Fr.

Terhalle, Finanzwissenschaft (1930); O. v. Mering, Neue Untersuch. über öffentl. Einnahmen und Konjunktur (1931); B. Moll, Lehrbuch der Finanzwiss. (1930); Tschr. Finanz-Archiv. M. Smeets.