Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 25-07-2019

Ferrara

betekenis & definitie

Ferrara - 1° prov. in N.O. Italië (landschap Emilia) opp. 2628 km2, 369 000 inw., 140 per km2, 20 gemeenten (1931).

Het moerassige deltagebied is door kanalen tot vruchtbaar landbouwgebied gemaakt. Visscherij.2° Hoofdstad van de gelijknamige prov. 45° 50' N., 11° 38' O.), 120 000 inw. (1934). Een stille stad met vervallen paleizen en schitterende kerken, eens een centrum der Renaissance tijdens het bestuur der Este’s (1471 hertogdom). Geboorteplaats van Savonarola, woonplaats van Tasso; hier stierf Ariosto. In 1598 werd het bij den Kerkelijken Staat gevoegd en ging het achteruit; 1795-1805 bij de Cis-Alpijnsche Rep.; 1805-1814 bij het koninkrijk Italië; 1814-1859 bij den Kerkelijken Staat. Aartsbisschopszetel. Handel. Suikerindustrie.

Ferrara werd ten gevolge van den achteruitgang van Voghenza in 858 biss. residentie; tot 971 voerden de biss. van F. den titel van Voghenza; geruimen tijd stond het onder den metropolitaan van Ravenna, doch in 1738 werd het een exempt aartsbisdom zonder suffraganen.

Heere. Lit.: E. G. Gardner, Dukes and poets in F. (1904).

Kunst. Onder het huis Este sedert 1208 is F. een cultuurcentrum van groote beteekenis. De oudste bouwwerken zijn de dom San Giorgio met gedeeltelijk Romaanschen, gedeeltelijk Mombardisch-Gotischen gevel, oorspr. gebouwd door meester Nicolaas (1135), en het Castello, burcht der Estes (1385), nu prefectuur. De hooge, niet voltooide klokketoren in Renaissance-stijl dateert uit de 15e en 16e eeuw. Ten Z. van den dom bevindt zich het in 1336 gebouwde, in 1840 vernieuwde Palazzo della Ragione (gerechtsgebouw). Uit den Renaissance-tijd zijn het Palazzo Schifanoia (nu stedelijk museum) onder hertog Borso 1466-’69 door Pietro Benvenuti gebouwd; het Palazzo Scrofa-Calcagnini en het Palazzo dei Diamanti, in 1492-1567 gebouwd, nu schilderijenmuseum, o.a. met werken van Ferrareesche meesters, als Dosso Dossi (1479-1541) en Garófalo (1481-1559).

Terlingen-Lücker. Concilie van Ferrara-Florence (1438-’45). Toen het Concilie van ➝ Bazel (1431-’49) den weg van het Schisma opging, verlegde Eugenius IV in 1438 de vergadering naar Ferrara, later naar Florence. De meeste bisschoppen gaven aan den oproep gehoor. Ook afgevaardigden van de Oostersch-schismatieke patriarchen, vele Gr. bisschoppen en de Byzant. keizer Johannes Palaeologus zelf, waren aanwezig. Onder den druk van het steeds dreigender Turkengevaar zocht het Oosten hereeniging met het Westen. Deze 17e Algemeene Kerkvergadering is dan ook zoo goed als geheel gewijd aan het streven naar herstel der eenheid.

Zeer moeilijke en langdurige beraadslagingen volgden over de geschilpunten tusschen Latijnen en Grieken, vooral over de voortkomst van den H. Geest (het ➝ Filioque) en het primaat van den paus. Vooral de edele en geleerde ➝ Bessarion van Nicea ijverde voor een verzoening en ten slotte aanvaardden de Grieken de orthodoxe leer. In 1439 keerden zij naar hun land terug, doch daar was intusschen het volk zoodanig tegen de Latijnen opgezet, dat van de hereeniging feitelijk niets terecht kwam.

Nog vijf jaar zetten de Latijnen en de paus het Concilie voort, en werden er nog een aantal vergaderingen in Rome gehouden. Hier was het streven vooral gericht op de hereeniging met andere Oostersche sekten (Armeniërs, Kopten, Maronieten enz.), doch ook dit had slechts tijdelijk of gedeeltelijk succes. Ten slotte is het Concilie verloopen. Zijn hoofdbeteekenis ligt in het sterk op den voorgrond stellen van het pauselijk primaat, „zooals het vervat is in de acten van de oecumenische concilies en de heilige canones”, waardoor een krachtige tegenweer werd geboden aan het heerschende ➝ Conciliarisme en het sterk opkomende ➝ Gallicanisme.

Lit.: Hefele-Leclercq, Hist. d. Conciles (VII, 2); Hergenröther-Kirsch, Handbuch der Allgem. Kirchengesch. (III); De Jong, Handb. der Kerkgesch. (II). Gorris.