Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-11-2019

Emile Verhaeren

betekenis & definitie

Fransch-Belgisch lyrisch dichter. * 21 Mei 1855 te St. Amands a. d. Schelde (bij Antwerpen), ♱ 27 Nov. 1916 (door een trein vermorzeld in het station te Rouaan). Een van de belangrijkste figuren van de symbolistische school, die ver buiten de grenzen van zijn land vermaardheid verworven heeft.

Hij deed zijn intrede in de literatuur met de ophefmakende romantisch-naturalistische Flamandes (1883), die gevolgd werden door de ascetische Moines (1886). Allengs verloor hij echter het Katholieke geloof zijner jeugd en van de zware psychopathologische crisis, waaronder hij vele jaren leed, getuigen zijn bundels Les Soirs (1887), Les Débacles (1888) en Les Flambeaux noirs (1890). Rust vond hij ten slotte in zijn liefde tot zijn jonge vrouw, die zich uitspreekt in de zonnige „Heures” (drie bundels van 1896 tot 1911), waar tusschendoor nog vsch. andere bundels verschenen. Het blijkt, dat V. intusschen was gekomen tot een zuiver naturalistische wereldopvatting en een zuiver menschelijk optimisme, dat echter gruwelijk werd teleurgesteld door den Wereldoorlog (Ailes rouges de la Guerre, uitg. 1917). V., die in den vreemde vooral niet slechts bekend stond als de dichter van het hedendaagsch proletariaat, doch evenzeer als de meesterzanger van Toute la Flandre (vijf bundels, 1904-’20), groeide tijdens den laatsten oorlog uit tot een indrukwekkend zinnebeeld van het gemartelde en strijdende België. In Le Cloitre (1900), Philippe II (1902), Hélène de Sparte (1912) bewees hij ook als dramaturg zijn woord te zeggen te hebben.

Conclusie: Deze verfranschte Vlaming, gedenationaliseerde Belg en ontkerstende gevoelssocialist, vol droomen van rechtvaardige goedheid, is eerder chronologisch dan wel ideologisch onder de symbolisten te rangschikken. V. was immers vooral een streng zelfstandige persoonlijkheid, wiens oorspronkelijk talent té eigenaardig en té breed was tevens om onder de plak te zitten van wie of wat ook. Van zijn geprononceerde originaliteit getuigt, meer nog dan de inhoud van zijn poëzie, de aangewende dichttrant: vrije verzen van een zeer bijzonder en voorzeker uniek maaksel. V. is een groot, doch slechts zelden zuiver dichter. Hij is een woeste, verpletterende natuurkracht. Beeld- en klankenrijke, doch bonkige, stroeve taal.

Uitg.: werken meestal bij den „Mercure de France”; ook La Belgique sanglante (1915) en La Belgique dévastée (1916). Lit.: S. Zweig, E.V., sa vie, son oeuvre (1910); R. Golstein, E.V. La vie et l’oeuvre . . . (1924); Ch. Baudoin, Le symbole chez V. (1924); E. Estève, Un grand poète de la vie moderne, E.V. (1928); E.

Starkie, Les sources du lyrisme dans la poésie d’E.V. (1928); A. Mockel, Un poète de l’énergie, E.V. (1933); H. Frets, L’élement germanique dans l’oeuvre d’E.V. (1935); A. Vandevoir, Lettres d’amour à Marthe Verhaeren (1938); R.E. Sussex, L’idée d’humanité chez Emile Verhaeren (1918).

< >