is een spraakstoornis, die zich kenmerkt door het inlasschen van stopwoorden en hulplettergrepen aan het begin van een zin of tusschen zinfragmenten. Deze woorden worden zonder opzet gebruikt en zijn dus zuiver onwillekeurig.
Deze stoornis, die veel bij volwassen stotteraars voorkomt, moet niet verward worden met de veelvuldig voorkomende gewoonte, om een zin steeds met een bepaald woord te beginnen, bijv. „aldus” of „zooals gezegd”. Kuszmaul haalt een frappant voorbeeld aan, dat de stoornis zuiver karakteriseert: een oud generaal onderbrak zijn zin, als hij zich opwond, voortdurend met het stopwoord: „Mama”.v. Amelsvoort.