Gemeente in de prov. Gelderland aan den rechteroever van den IJsel, ten N.O. van Arnhem, 4 km van het spoorwegstation Dieren.
Ong. 5 000 inw., waarvan ruim 45% Kath., 40% Ned. Herv. en 3% Geref.; 7% geen godsdienst.
Opp. 373 ha, bestaande uit een aaneengesloten kom en omliggend gebied (stadsweiden). Er zijn gevestigd 2 ijzergieterijen, draadvlechterij, betonfabriek, scheepstimmerwerf, fabriek voor asbestcementproducten, mosterd-, vernis-, lingeriefabriek, handelsdrukkerijen en steenfabrieken.
Het winkelbedrijf, marktwezen (2 weekmarkten) en expeditiebedrijf zijn belangrijk. De haven van D. is goed geoutilleerd (IJsel en Oude IJsel).
D. dankt zijn naam hoogstwaarschijnlijk, evenals Duisburg in Duitschland, aan de afleiding Drususburcht, dat later Droesburgh en Doesburg werd (Drususgracht).Reeds in 844 als Duisburch genoemd, verkreeg het stadsrechten in de 13e eeuw, in 1231 door graaf Otto III uitgebreid en bevestigd. Sinds 1447 was D. een Hanzestad. De Drususgracht, die in 1483 haar bedding verlegde, mocht in 1552 door Karel V dichter langs de stad worden geleid, zoodat de stadsweide van de stad werd gescheiden. De bestaande vestingwerken (hoofdzakelijk 1701—1726) geven een zeldzaam gaaf voorbeeld te zien van het stelsel van den vermaarden krijgsbouwmeester Menno baron van Coehoorn.
Het garnizoen voor infanterie is in 1922 opgeheven en de kazernes worden alleen nog maar bij herhalingsoefeningen gebruikt. Door zijn ligging bij Veluwe en Achterhoek en aan den IJsel heeft D. een stijgende beteekenis voor landen watertoerisme.
Lit.: W. H. Schukking, De vestingwerken van D., in Heemschut (1933, 39). Heijs Doeschool → Arbeidsschool.