Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 24-04-2019

Diamant

betekenis & definitie

Diamant - met smaragd het kostbaarste edelgesteente; was in de Oudheid zeer onvolkomen bekend: de meest fantastische verhalen over zijn magische kracht deden de ronde. Eén daarvan gaf aanleiding tot zijn naam (Gr. adamas = onoverwinlijk): een d., op het aambeeld met den hamer geslagen, zou beide in stukken doen vliegen; en al is dit overdreven, de naam is toch in zooverre juist, dat de kunst van d. slijpen eerst in 1456 door Lodewijk van Berquen te Brugge werd gevonden.

Voordien werden de steenen gedragen, zooals zij in de natuur werden aangetroffen. Zie platen.

Het voorkomen van d. schijnt aan geen bepaalde geologische formatie gebonden te zijn. Daarbij doet zich de moeilijkheid voor om uit te maken of men met een primaire vindplaats te doen heeft (d.i. een vindplaats, waar de d. ook inderdaad gevormd is) of met een secundaire (waar hij door stroomend water of op andere wijze naar toegebracht is). De vroegste vindplaatsen waren steeds secundair (riviergrint). Vandaar kwam men dan geleidelijk tot de primaire: meest sterk basisch gesteente van vulkanischen aard.

Volgens sommigen echter zijn ook deze niet in waarheid primair; de d. zou door dit gesteente slechts naar boven gebracht zijn. Evenwel kan het voorkomen van d. in meteoren nauwelijks anders dan primair zijn. Ook staat wel vast, dat d. steeds onder hoogen druk gevormd is. ➝ Diatrema.

D. komt in drie verschillende vormen voor: als ➝ carbonado, als ballas en als edeldiamant. Ballas is d. in kleine bolletjes en steeltjes, welke op de breuk radiaal kristallijn zijn. Deze zijn zeer hard en worden uitsluitend voor technische doeleinden gebruikt. Vooral de Braziliaansche is zeer gezocht en hoog in prijs. Diamantkristallen, welke door hun donkere kleur alleen voor de industrie geschikt zijn, noemt men ronde boort. Boort (zonder meer) is diamantpoeder, bestemd voor de diamantbewerking.

Afgezien van enkele incidenteele vondsten op Borneo, werd d. tot 1727 uitsluitend gevonden in Voor-Indië; hier was het spreekwoordelijke Golconda de marktplaats. In dat jaar werden de eerste d. in Brazilië gevonden, dat Indië overvleugelde, om op zijn beurt na 1870 de plaats te moeten ruimen aan Zuid-Afrika. Hier ontstond in 20 jaar een op moderne leest geschoeid mijnwezen, hetwelk het diamant-houdend gesteente (de „blue ground” of ➝ kimberliet) in een hoeveelheid van ongeveer 10 000 ton per dag verwerkt. Het gesteente wordt eerst, op een open veld uitgespreid, 3-12 maanden aan de inwerking van lucht en regenwater blootgesteld, waardoor het grootendeels verkruimelt. Daarna volgt, met behulp van water in centrifuges en bezinkingskuipen, een scheiding van den d. en alle zware mineralen eenerzijds, van de lichtere steensoorten anderzijds.

Dit concentraat loopt vervolgens met water over zwak hellende ijzeren tafels, waar een dikke laag vet op gesmeerd is. D. is de eenige steensoort, welke op vet vast kleeft, de andere, voor zoover ze niet te zwaar zijn, worden door het water meegespoeld. Geheel machinaal verkrijgt men aldus een concentratie van 1 op 192 000. De verdere sorteering geschiedt uit de hand. De opbrengst is ongeveer 1 gew. deel op 3 millioen gew. deelen rots.

Het feit, dat d. een bijzondere vorm van gekristalliseerde koolstof is, werd omstreeks 1780 bekend. Het spreekt van zelf, dat een groot aantal onderzoekers zich nu op het probleem wierp om uit gewone koolstof d. te maken. Met zekerheid lukte dit pas aan Moissan (1893) Deze verzadigde ijzer bij de temperatuur van den lichtboog met koolstof en koelde het geheel dan plotseling af; er ontstond een korst, waarbinnen de rest langzamer vast werd. Met koolstof verzadigd ijzer, d.i. gietijzer, zet bij vastworden uit, zoodat zich binnenin een hooge druk ontwikkelde. Het ijzer, in zoutzuur opgelost, liet de koolstof achter, voor het grootste deel als grafiet, voor een zeer klein deel als diamantjes van hoogstens ½ mm doorsnede. Hun kostprijs is vele malen die van de natuurlijke.

D. kristalliseert regulair, voornamelijk in octaëders en in vormen daarvan afgeleid; de vlakken zijn dikwijls gebogen. Hij geleidt niet de electriciteit, de warmte echter vrij goed; hij is zeer doorlaatbaar voor Röntgenstralen; deze twee laatste eigenschappen onderscheiden hem van glazen imitaties. De dichtheid is 3,51. D. is van kleurloos over lichtgeel tot bruin en zwart. Bij uitzondering vindt men ook rose en groene steenen. De brekingsindex is 2,43.

Deze hooge waarde verklaart het flonkeren van d. D., zeer bestendig tegen chemische inwerking, wordt slechts door zwavelzuur-chromaat-mengsel geoxydeerd en verbrandt aan de lucht vanaf 850°; zeer fijn boort echter reeds bij 400°. D. is het hardste van alle lichamen. Hierop berust zijn gebruik in de techniek; als slijpmiddel, kroonsteen voor boren (meest carbonado), treksteen voor wolfraam draad, als glassnijder. Echter loopt de hardheid van verschillende d. en van verschillende vlakken of gedeelten van eenzelfde d. sterk uiteen.

Hieraan dient men te denken bij het lezen van berichten, dat er een stof ontdekt zou zijn harder dan d. Het is dan mogelijk, dat de nieuwe stof harder is dan een zachte d. D. is niet alleen zeer hard, maar heeft ook een zekere taaiheid. Moderne „hardstoffen”, als wolfraam- of tantaalcarbide, daarentegen zijn bros. Niet alleen als juweel, maar ook in zijn technische toepassingen, zal d. dus vooreerst wel niet onttroond worden.

De bewerking van den d. werd vooral te Antwerpen beoefend; na de inname dezer stad door Parma vluchtten de diamantbewerkers naar Amsterdam. (Zie pl.) Zij waren niet in een gilde georganiseerd, en de Joden, wien de toegang tot de gilden ontzegd was, wierpen zich op dit vrije beroep. D. bewerken omvat de volgende handelingen: klooven, zagen, snijden, zetten en slijpen. D. splijt betrekkelijk gemakkelijk volgens de octaëdervlakken. Hiervan maakt men gebruik om uit steenen van onregelmatigen vorm en (of) met ontsierende insluitsels, één of meer stukken te verkrijgen, die naar grootte en schoonheid de hoogst mogelijke waarde hebben. Men moet dus eerst uitmaken, hoe men zal klooven. Bij zeer groote d. worden hiertoe modellen gemaakt, en deze op alle mogelijke manieren in stukken gesneden.

Het klooven geschiedt nu door met een scherpen diamant-splinter een diepe keep te maken, hierin een wigvormig kloofmes te zetten, waarna men door een scherpen slag den steen doet splijten. Zagen gebeurt met een roteerende dunne schijf van phosphorbrons, bedekt met olie en boort. De gekloofde of gezaagde steen wordt nu in een snijbank bevestigd en met een scherpkantig diamantje wordt er zooveel afgehaald, dat de steen zooveel mogelijk zijn uiteindelijken vorm verkrijgt (snijden). Van het snijdende diamantje slijt de scherpe kant, maar er ontstaat tevens een nieuwe; het wordt daarom in een houder gekit en voortdurend, na verwarming van de kit, van stand veranderd. Voor het eigenlijke slijpen wordt de d. in een koperen napje (dop) zoodanig met behulp van makkelijk smeltend soldeer bevestigd, dat een vlakje even uitsteekt. Dit „zetten” vereischt ook nog veel zorg.

Het uitstekende vlakje wordt nu op een horizontaal draaiende ijzeren schijf, met boort gedrenkt in olijfolie, geslepen. De dop draagt een rechtstandigen steel, door welken te verbuigen men verschillende facetten aan het vlakje slijpt. Breekt de steel ten slotte af, dan is hij voor het ➝ Koperen Stelen Fonds. Het slijpproces verloopt in twee stadia (gangen). Gedurende het eerste is het vlakje meer of minder mat; door den tweeden gang (het zoeten) verkrijgt het een hooge politoer. De d. wordt voornamelijk in twee vormen geslepen: als ➝ briljant en als ➝ roset.

Het gewicht van d. wordt uitgedrukt in ➝ karaat. De waarde is bij steenen van overigens gelijke kwaliteit (water) niet evenredig met het gewicht, maar neemt vlugger toe, echter minder dan kwadratisch. Van zeer groote steenen, zgn. paragonen, wordt de waarde uitsluitend bepaald naar wat op een gegeven oogenblik iemand er voor geven wil. Vele van deze paragonen hebben eigen namen en aan sommige zitten lange geschiedenissen vast. Voorbeelden: de Koh i Noor (d.i. Berg des Lichts), uit Indië afkomstig, oorspronkelijk wegende 186 karaat, na herslepen te zijn 106 karaat; de Ster van het Zuiden (Brazilië, 1853), ruw 255, geslepen 125 karaat en voor 80 000 p. st. verkocht; de ➝ Cullinan (Zuid-Afrika, 1905). ➝ Edelgesteenten.

Zernike.

Lit.: W. Crookes, Diamonds (Londen 1909).

In den Indischen Archipel zijn er vanouds diamanten gevonden in Zuid-Borneo, en wel van zulk een zuiverheid, dat men Kaapsche steenen graag als producten van Borneo heeft laten doorgaan. De steenen vindt men in enkele oude stroombeddingen; de plaats van herkomst is nog slechts bij benadering vastgesteld. Opsporing en verwerking geschiedden vooral in inheemsch en Chineesch bedrijf; centrum is Martapoera, waar ze ook geslepen werden. De steenen zijn meest van geringe grootte; de economische beteekenis van het bedrijf neemt af. Enkele jaren geleden was echter een nieuw onderzoek van gouvernementswege in voorbereiding; terzelfdertijd (1931) werden ook in midden-Sumatra steenen ontdekt.

Lit.: L. H. Krol, Jaarb. Mijnwezen (1918); Mijningenieur (1931).

Berg.

Diamantnijverheid.

De markt voor den ruwhandel van den diamant bevindt zich te Londen in handen van een syndicaat, hetwelk de prijzen vaststelt. De geslepen producten worden verhandeld in Antwerpen en Amsterdam, in welke plaatsen ook de industrie wordt beoefend. Amsterdam heeft zich vooral toegelegd op fijn fabricaat, terwijl op het platteland van België voor het meerendeel inferieur briljant (achtkant) wordt geproduceerd. Verder bestaan slijperijen in Duitschland (Hanau, Idar en Saargebied) met ong. 4000 werklieden, in Zwitserland met eenige honderdtallen en in Amerika en Z. Afrika, waar een klein aantal arbeiders wordt gevonden.

A) De Nederlandsche organisatie van diamantbewerkers werd in Nov. 1894 gesticht. Alle werklieden (in 1934 ca. 5000) zijn georganiseerd, voor het grootstegedeelte in den Ned. Diamantbewerkersbond en een klein aantal in de Ned. R.K. Diamantbewerkers Vereeniging, Patrimonium en Betsalel.

De werkgevers zijn vereenigd in de Amsterdamsche Juweliers Vereeniging. Er bestaan een 8-uren dag, vastgestelde loonen en sinds 1904 een goede leerlingregeling en vakopleiding. Ten gevolge van de lage loonen in Duitschland (betaling met dollarbonds) en België zijn de voorheen zeer gunstige loonen der Amsterdamsche diamantbewerkers aanzienlijk gedaald en werd zelfs de Amsterdamsche industrie met ondergang bedreigd. Door steun van de overheid wordt getracht de industrie te behouden en ontvangen de werklieden een weekloon van 24 gld., terwijl uit werkgeverskringen een combinatie is gevormd, welke ten doel heeft voor het geslepen product een afzetgebied te vinden, en waarschijnlijk met succes.

Hier volgt nog een overzicht van productie en afzet van diamanten in Z. Afrika gedurende de eerste zes maanden van 1934 in vergelijking met vorige jaren, waaruit blijkt, dat de waarde in prijs is gedaald.

Totale productie (karaat) Totale verkoop Prijs per karaat Karaat Waarde 1000 p. st.

Juni 1934 ca. 251.000 388.000 921 47 sh.6 d.

Jaar 1933 „ 507.000 646.000 1.859 57 „ 7 „ Jaar 1932 „ 798.000 868.000 1.523 35 „ 1 „ Jaar 1931 „ 2.119.000 1.448.000 2.727 37 „ 8 „ Jaar 1930 „ 2.164.000 1.877.000 5.884 62 „ 8 „ Jaar 1929 „ 3.661.000 3.085.000 12.454 80 „ 9 „ B) De diamantnijverheid en haar organisatie in België.

Nijverheid.

1° Patroonsvereenigingen.
a) Syndicaat der Belgische Diamantnijverheid (S.B.D.), wettelijk erkende beroepsvereeniging, gesticht in 1927. Vakblad: De Belgische Diamantnijverheid (maandblad). Zetel te Antwerpen, b) Algemeen Christelijk Verbond van Diamanthandelaars en Nijveraars (A.C.V.D.), gesticht in 1927. Zetel te Antwerpen.
2° Arbeidersverenigingen.
a) Algemeene Diamantbewerkersbond (A.D.B.), gesticht in 1890. Vakblad: De Diamantbewerker (weekblad). Zetel te Antwerpen, b) Christelijk Belgisch Diamantbewerkersverbond (C.B.D.), gesticht in 1907. Vakblad: De Belgische Diamantbewerker (maandblad). Zetel te Boom.
3° Vakonderwijs. Er zijn vakscholen voor diamantbewerkers te Antwerpen en St. Truiden; hier worden de verschillende bewerkingen van den diamant aangeleerd. Het Syndicaat der Belgische Diamantnijverheid richtte een oefenschool op, ten einde de Belgische diamantslijpers te oefenen in het werken met den mechanischen dop. Dergelijke school zal ook door de zorgen van het A.C.V.D. en C.B.D. opgericht worden.

Handel.

1° Diamantclub van Antwerpen, Naamlooze Maatschappij, gesticht in 1893.
2° Beurs voor den Diamanthandel, Naamlooze Maatschappij, gesticht in 1904.
3° Vereeniging voor Vrijen Diamanthandel, gesticht in 1928 (voortzetting van „Fortunia”).
4° Antwerpsche Diamantkring, N.V., gesticht in 1929. 5° Federatie der Belgische Beurzen voor Diamanthandel. Deze hebben alle hun zetel te Antwerpen. Er is ook een Internationale Federatie van Diamantbeurzen.
C) De rol, door de diamantnijverheid in België gespeeld, was eens van groot belang. In 1929 werd één milliard 436 millioen frank ruwe diamant ingevoerd, bestemd om in België geslepen te worden. De uitvoer bedroeg twee milliard frank, en het bedrag der betaalde loonen aan de diamantbewerkers 500 millioen per jaar. De crisis deed diamanthandel en nijverheid zeer veel kwaad. Einde 1933 werkten 5762 diamantbewerkers in België, tegen 15 000 vóór de crisis. Op 1 Sept. 1934 telt de A.D.B. 11 498 leden en het C.B.D. 2640 leden.

Ruim 3000 dezer georganiseerde diamantbewerkers oefenen sinds jaren een ander beroep uit en ruim 6000 zijn werkloos. Bovendien schat men het getal onvereenigden rond 2500 man. Dit groot getal onvereenigden is mede oorzaak van de daling der loonen en de verslechting der arbeidsvoorwaarden. In 1929 werden gemiddeld loonen van 400 tot 500 frs. per week uitbetaald. In 1934 beloopt het gemiddeld loon 150 frs. per week.

Bloquaux.