Devoonformatie - naam, door Segdwich en Murchison in 1839 ingevoerd voor mariene afzetting in het graafschap Devonshire, het middelste van 5 Palaeozoïsche periodes. D. bestond hier uit zeer dikke serielagen, bestaande uit kalksteen, leien en grauwacke, welke op grond van gevonden fossielen zoowel van het oudere Siluur als jongere Carboon onderscheiden worden.
Later bleek het een der meest verbreide formaties van Europa. D. werd gevonden in Harz, Eifel, Ardennen en leisteengebergten langs den Rijn. Van Bingen tot Bonn stroomt de Rijn door Devoonsche zandsteen en leien (Lolerei). Jongere Devoongesteenten bestaan vaak uit kalksteen: in Duitschland in Fichtelgeb. en Thüringen, Frankrijk in Elzas, Bretagne, in Sardinië, verder in Spanje, Polen, Rusland, Scandinavië, Tsjecho-Slowakije, O. Alpen, Balkan, Azië, Canada, Apalachen, Z. Amerika, Z. en N. Afrika en Australië. Behalve de gewone wijze van voorkomen (grauwacke, kalksteen en lei) met rijke fauna van koralen, brachiopoden, mollusken en tribolieten, in sommige landen van geheel afwijkenden vorm. Vnl. in Schotland, Ierland, Wales, Scandinavië, gedeelten van Rusland, Groenland, Spitsbergen en Canada.
Hier is glimmerhoudende roode en grijze zandsteen met schalies met resten van visschen: Cephalaspis, Selachiers, Coccostens, Eurypteriden (tusschen spinnen en kreeften staande dieren). In enkele lagen ook brachiopoden en andere fossielen. Op sommige plaatsen zijn landplanten gevonden (Sphenopteris, Archaeopteris, Lepidodendron, enz.). Deze gesteenteserie is bekend als Old Red Sandstone tegenover de Permische en Triatrische New Red Sandstone. Gewone facies van het Devoon is marien. O.R.S. wordt aangezien voor een woestijnafzetting, anderen houden dit voor zoetwaterafzetting, daar er visschen in aangetroffen worden, die nauw verwant zijn aan zoetwatervormen. Op sommige plaatsen wijzen enkele lagen op vorming in brak en zout water door het voorkomen van mariene schelpen.
Men heeft een vrij goede voorstelling van land en water in het Devoon. Niet gedurende het geheele Devoon is deze verdeeling hetzelfde gebleven. In Midden-Devoon begon deze nl. in verschillende plaatsen sterk te transgredeeren. De hoogste gewervelde dieren zijn de visschen. Graptolieten zijn verdwenen en de lagere organismen (sponsen e.a.) spelen een ondergeschikte rol. Bekend uit Devoon zijn koralen (Cyathophyllum, Cystiphyllum, Calceola, Favosites, Pleurodictyum, Alveolites) crinoïden uit daklei en crinoïdenkalk (Haplocrinus, Cupressocrinus), brachiopoden (Orthis, Strophonema, Atrypa, Spirifer, Stringocephalus, Rhynchonella), gastropoden en cephalopoden (Murchisonia, Euomphalus Macrocheilus), nautiloïdeeën (Orthoceras, Cyrtoceras), ammonieten (Clymenia en Tornoceras), tribolieten (Phacops), kreeftachtigen (Cypridina), pantservisschen (Pterichthys, Chephalaspis, Coccostens, Holoptychius).
In het Devoon reeds een vrij belangrijke plantengroei, lager dan Carboon, hooger dan Siluur. Echte vaatcryptogamen aanwezig ( → Psilophytales). Uit Duitschland zijn bekend Haliserites, uit Engeland Hornea en Rhynia. Ook grootere houtgewassen.
Roodhuyzen.