Deelbaarheid - 1° (P h i l o s.) D. is een gevolg der hoegrootheid of quantiteit van de stoffelijke dingen. Door de d. wordt het stoffelijk ding vatbaar voor splitsing in stukken, die als zoodanig reeds in het geheel aanwezig zijn.
Th. v. d. Bom. 2° (Reken k.) Een getal is deelbaar door twee, als het laatste cijfer 0, 2, 4, 6 of 8 is; door vijf, als het laatste cijfer 0 of 5 is; door vier, als het getal, gevormd door de laatste twee cijfers, een viervoud is; door acht, als het getal, gevormd door de laatste drie cijfers, een achtvoud is; door drie, als de som der cijfers een drievoud is; door negen, als de som der cijfers een negenvoud is.— Een getal en de som zijner cijfers laten bij deeling door negen dezelfde rest over ( → Negenproef). Een getal 100a + b is dan, en alleen dan door zeven deelbaar, als 2a + b door zeven deelbaar is. — Splits de cijfers van een getal in paren, van achteren beginnend, tel de aldus verkregen getallen op, en ga na of de uitkomst door 99 deelbaar is; zoo ja, dan is het oorspronkelijke getal door 99 deelbaar. Past men dezelfde methode toe en vindt men, dat de uitkomst door elf deelbaar is, dan is ook het oorspronkelijke getal door elf deelbaar.
L i t.: F. Schuh, Leerboek der theoretische rekenkunde (I 1919).
v. d. Corput.