Cosmogonie (voostelling) - Babylonisch-Assyrische cosmogonische voorstelling. E1 = aarde (bovenwereld).
E2 en E3 = 2e en 3e aarde (onderwereld). Hl, H2 en H3 = 1e, 2e en 3e hemel. HO = hemelsche oceaan. O = aardsche oceaan.
T = diepte en G = grond van den aardschen oceaan. A= avond (Westen), M = morgen (Oosten), met de twee bergen resp. van den zonsondergang en zonsopgang. D = hemeldam. Z = zeven muren om het paleis (P) van het doodenrijk.
III. Babyl.-Assyrische cosmogonie. De Babyl.-Assyr. voorstelling van de wording van het heelal, in hoofdzaak overgenomen van de Soemeriërs, is ons vooral bekend uit het zgn. scheppingsepos Enoema Elisj, dat echter in den vorm, waarin het tot ons gekomen is, met Mardoek in de hoofdrol, hoogstens tot de opkomst van Babylon in den Hammoerabitijd teruggaat. Volgens dit epos is het heelal voortgekomen uit een mannelijk en een vrouwelijk oerelement, resp. de zoet- en zoutwaterzee, verpersoonlijkt voorgesteld als Apsoe en Tiamat. Uit den chaos van hun oervermenging komen allereerst de goden voort (theogonie, ➝ Babylonië, sub godsd.), wier onderlinge strijd daarmee eindigt, dat Mardoek (in een oudere periode schreef men dit aan Enlil toe) Tiamat overwint en in twee deelen splijt, waaruit hij hemel en aarde vormt.
Hierop volgt de voortbrenging der hemellichamen en waarsch. (het epos is voor dit gedeelte niet bewaard) ook van planten en dieren. Eindelijk wordt uit leem en het bloed van Qingoe, een der verslagen trawanten van Tiamat, de mensch gevormd. Alle goden zijn Mardoek dankbaar en te zijner eere wordt een hemelsche tempel, Esagila, gebouwd.
Den vorm van het heelal stelde men zich voor als bestaande uit twee helften, hemel en aarde. De hemel staat als een soliede halve bol op den horizon gestolpt, doch bestaat uit drie concentrische gewelven, den bovenhemel, waarin Anoe woont, den middenhemel, waarin o.a. Mardoek zetelt, en den ondersten hemel, waarlangs de sterren zich bewegen. Volgens een andere voorstelling zijn er zelfs zeven hemels. In het Oosten en Westen van den horizon liggen twee bergen, door wier poorten de zon op- en ondergaat. Het tegenbeeld van den hemel is de aarde, die als een omgekeerde halve bol onder den horizon bevestigd is, en eveneens in drie deelen is verdeeld, het gebied van Enlil, waarop de menschen wonen, het gebied van Ea met de onderwateren, en het verblijf der Anoennaki. De bewoonde aarde of wereldberg is omgeven door de aardsche zee, evenals onder haar zich de onderaardsche oceaan (grondwater) bevindt, terwijl ook de hemel door den hemelschen oceaan wordt ingesloten.
IV. Egyptische cosmogonie. In Egypte waren vanouds verschillende voorstellingen in omloop over de wording van het heelal. De eerste systematische c. is waarsch. afkomstig uit Hermopolis Magna. Volgens deze brachten 4 mannelijke en 4 vrouwelijke oergoden eerst het licht met de zon en daarna alle andere dingen voort. In Heliopolis was Atoem, zelf voortgekomen uit Noen, het voornaamste beginsel, uit wien door vsch. generaties ruimte en vocht, aarde en hemel zijn voortgekomen.
Later heerschte echter in Heliopolis de solaire cultus van Re, den hoogsten god, die hemel en aarde en alles wat zij bevatten, heeft voortgebracht. Deze leer heeft den geheelen Egypt. godsdienst beheerscht. De Egyptenaren moeten zich het heelal hebben voorgesteld als bestaande uit twee halfbollen, want, nadat de zon in het Westen onder den rand der aarde was verdwenen, werd zij gedacht tijdens haar nachtelijken loop te schijnen voor de dooden. De voorstellingen, volgens welke de zon in een boot langs het uitspansel vaart, of die van de hemelkoe, die door gesternten wordt gedragen, en dergelijke meer, kunnen moeilijk als cosmogonische voorstellingen worden aangezien. Simons.
V. Grieksche Cosmogonie. De cosmogonie der Grieken begint met primitief-eenvoudige mythen, ons door Hesiodus overgeleverd in zijn Theogonie, een gedicht, dat niet de scheppingsarbeid is van dezen dichter alleen, maar dat zeer oude mythen bevat; dit alles echter dienstbaar gemaakt aan de strekking om het verschijnsel der ontwikkeling in de wereld te verklaren en het goed recht van Zeus en de andere Olympische goden op het wereldbestuur na het overwinnen van de cosmische elementen en van de oudste godheden te bewijzen. Het bestaan van de stof wordt daarbij eenvoudig aanvaard: met de wereld ontstonden de goden, wien men noch onsterfelijkheid noch eeuwigheid toekende. De mythologische cosmogonie loopt daardoor snel over in de theogonie: afstamming der goden. In den beginne bestond volgens Hesiodus de Chaos, die de elementen bevatte, waaruit later alles voortkwam. Uit Chaos kwamen voort: Gaia, de aarde, Tartarus, de onderwereld, en Eros, de liefde, die alles vereenigde.
Uit Gaia kwamen voort: Uranus, de hemel, Pontus, de zee, en ook de gebergten. Uit het huwelijk van Uranus en Gaia sproten zes zonen voort: de Titanen, w.o. Océanus en Cronus; zes dochters, de Titaniden, w.o. Rhea; de drie Cyclopen en de drie Hekatoncheiren of honderdarmigen. Op dit huwelijk van Uranus en Gaia volgde dat van hun kinderen Cronus en Rhea, daarna dat van hun kleinkinderen Zeus en Hera. Zoo is in dezen stamboom feitelijk het huwelijk van hemel en aarde driemaal aangeduid in een heerschend godenpaar.
Voor een volk, rijkbegaafd met fantasie als het Grieksche, was hiermede een onafzienbaar veld voor mythologische verhalen geopend: de afstamming en de strijd der goden, bij welke theogonie iedere genealogische sage van Grieksche heroën en vorsten gemakkelijk aanknooping vond. Bij de theogonie van Hesiodus sloot zich het werk aan van Pherecydes van Syrus: Pentemychos, de vijf schuilhoeken, dat in mythologischen vorm een beschrijving gaf van het ontstaan van het heelal uit de vijf elementen. Liep aldus de cosmogonie uit in de theogonie, aan den anderen kant verwekten de vragen: waarin is het levensbeginsel van alles gelegen? Wat is de oorsprong van het heelal? de eerste wetenschappelijke bespiegelingen omtrent den kosmos, waarbij voor den chaos het oerwater (Thales), de lucht (Anaximenes), het grenzenlooze of oneindige (Anaximander) of het vuur (Heraclitus) in de plaats werd gesteld. Zoo ontstond de Grieksche wijsbegeerte uit de begeerte om den kosmos te verstaan.
Bij de Romeinen, die de mythologie en de wijsbegeerte van de Grieken overnamen, is van een eigen cosmogonie geen sprake. De opvatting, dat de goden er zijn voor, d.w.z. ten voordeele van den Romeinschen staat, sloot een dieper nadenken over een cosmogonie, waarvan deze goden dragers zouden zijn, uit. Davids.
VI. Cosmogonie mythologisch. De mythen der volkeren over de wording der wereld zijn zóó talrijk, dat zelfs aan een opsomming niet te denken valt. Bovendien zijn er zóó verschillende gedachten door elkaar gestrengeld, dat het bijna onmogelijk is de hoofdmotieven van elkaar los te maken, zonder een verkeerden indruk van de eigenlijke voorstellingen der verschillende volkeren te geven. Van een eigenlijke schepping der wereld uit het niet is buiten den Bijbel geen sprake. (Het Heilig Boek van den Islam,de Koran, vertelt het scheppingsverhaal van de Genesis, I, na.) Toch benaderen sommige mythen der oervolkeren de scheppingsgedachte zeer dicht. Zoo de scheppingsmythen der Noord-Amerikaansche Maïdoe’s. Zeer dicht bij de schepping uit het niet staat ook de opvatting, dat de ➝ scheppergod in het bezit is van de tooverspreuk, die de macht heeft om de wereld in het bestaan te roepen.
Zoo de Egyptische god Ptah; de dingen leefden eerst in zijn geest en kwamen tot het werkelijk bestaan, als de god zijn gedachten uitsprak. In de meeste gevallen is de scheppergod niets anders dan een ➝ demiurg, d.w.z. een goddelijk wezen, dat de bestaande oerstof, den chaos, tot cosmos ordent, nadat hij er zeil eerst uit te voorschijn was gekomen. Hierdoor wordt aangeduid, dat de scheppende krachten immanent zijn, d.w.z. in de oerstof of den chaos zelf liggen. Deze gedachte kreeg een meer philosophische uitdrukking in de Indische speculaties over het ➝ Atman-Brahman, in de Chineesche leer over het ➝ Tao en in de Grieksche ➝ Logosleer, die den scheppergod verving door een oerprinciep, dat de laatste grond en ordenende kracht der wereld is. Hiermee worden dan vaak andere motieven verbonden:
1° het leven en de geordende cosmos ontstaan uit de vereeniging van een mannelijk en een vrouwelijk beginsel; in de mythen wordt dit meestal voorgesteld als een ➝ „heilig huwelijk” tusschen hemel en aarde (bijv. Gaia en Uranus bij Hesiodus). Wordt deze voorstelling met de gedachte van den éénen scheppergod verbonden, dan brengt de scheppergod door zelfbevruchting de eerste geslachtelijke wezens voort. In dezen gedachtengang wordt baren dan vaak synoniem van scheppen zooals in Egypte.
2° Het ➝ wereld-ei, d.w.z. de vormlooze oerstof, die in zich de levenskiemen draagt, waaruit alles ontstaat. De twee helften van de schelp vormen dan den hemel en de aarde.
3° De oermensch of reus, uit wiens lichaam het heelal bestaat of gevormd wordt (Noorsche mythologie, zie ➝ Ymir; Indische, ➝ Poeroesja).
4° Het monster der duisternis wordt door den lichtgod overwonnen en uit zijn lichaam worden dan hemel en aarde gevormd. In dit gedachtencomplex ontstaan dan de mythen over de drakendooders-zonhelden, overwinnaars der duisternis en der booze schadelijke machten, de opvattingen over den boozen vijand, tegenstander van het Opperwezen of van den zonheld (➝ Tiamat; ➝ Set-Tyfon; ➝Ahriman; ➝ Dualisme). Ter aanvulling: ➝ Herschepping; Menschenschepping; Wereldbeeld; Wereldeinde; Wereldproces; Theogonie.
L i t.: K. Ziegler en S. Oppenheim, Weltenstehung in Sage und Wissenschaft (1925); Cosmogony and Cosmology in Encyclopaedia of Religion and Ethics (IV); L. Maillard, Quand la lumière fut. I Les cosmogonies anciennes (1922); H. Th. Fischer, Het heilig huwelik van hemel en aarde (1929). Ter correctie op sommige uiteenzettingen over de cosmogonieën der natuurvolkeren : W. Schmidt, Der Ursprung der Gottesidee (I t/m V 21926—1934).
Bellon.
VII. Bij vergelijking van het bijbelsch scheppingsverhaal met de Egyptische, Babylonisch-Assyrische (het scheppingsepos Enoema Elisj), of Soemerische cosmogonieën worden eenige kleinere overeenkomsten in ideeën of benamingen gevonden. Afhankelijkheid lijkt uitgesloten. De overeenkomst wordt voldoende verklaard door de eenheid van het menschelijk verstand en de tamelijk gelijke opvatting, die er bestond, over de samenstelling en opbouw der bestaande wereld. Het bijbelsch verhaal overtreft echter alle andere door het zuiver monotheïstisch standpunt, waarop de schrijver zich gesteld heeft, en door de verheven en toch eenvoudige manier, waarop hij van zijn standpunt uit het ontstaan der wereld heeft voorgesteld.
Smits.