Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 23-04-2019

Collectieve arbeidsovereenkomst

betekenis & definitie

Collectieve arbeidsovereenkomst - (sociaalecon.). Omstreeks 1910 begint de collectieve arbeidsovereenkomst (afgekort C.A.O.) in Nederland een groote vlucht te nemen. Zij is practisch de overeenkomst tusschen een of meer werkgeversorganisaties en een of meer werknemersorganisaties, waarbij wordt vastgesteld, welke regelen door de bij de C.A.O. betrokken ondernemingen en arbeiders bij het afsluiten van individueele arbeidsovereenkomsten in acht moeten worden genomen. De C.A.O. komt ook wel voor in dezen vorm, dat één werkgever haar sluit met de arbeidersorganisaties, waartoe zijn personeel behoort.

De stap van het bedrijfsleven naar de collectieve arbeidsovereenkomst is sociaal-economisch van groote beteekenis. Die stap mag echter ook niet worden overschat, zooals dikwijls is gedaan. Die overschatting ligt dan hierin, dat men in het afsluiten der C.A.O. begroet het einde van den klassenstrijd. Dit is waarlijk een groote vergissing. De C.A.O., voorzoover zij niet is grondslag voor de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie, beteekent slechts een tijdelijk opschorten van den economischen strijd tusschen werkgevers en werknemers over de verdeeling van de opbrengst der productie.

Zij is juist voor een belangrijk deel der arbeidersbeweging een middel geworden in den klassenstrijd, maar die dan in grooter afmetingen wordt gevoerd. En zoo is het dan ook in het geheel niet te verwonderen, dat de socialistische arbeidersbeweging de C.A.O. gaarne heeft aanvaard. Maakt men zich nu los van die oude overschatting, dan blijft er genoeg over om de C.A.O. een belangrijke phase te achten in de sociaaleconomische ontwikkeling. Zij houdt allereerst in een erkenning van de vakorganisaties der arbeiders, wat reeds een zeer grooten maatschappelijken vooruitgang beteekent. Bijna altijd wil dit immers zeggen, dat de leiders der vakvereenigingen, de „vrijgestelden”, als woordvoerders voor de belangen der arbeiders worden erkend, wat tegenover het oude standpunt: „slechts met het eigen personeel spreken” een groote vooruitgang is.

Zooals begrijpelijk is, geeft een eerste C.A.O. in eenige onderneming, eenig vak of bedrijf bijna steeds eenige verbetering van de economische en rechtspositie van de arbeiders in de bij de C.A.O. betrokken ondernemingen. Men ziet immers, na korter of langer periode van strijd, den sociaal-economischen toestand bij de onderhandelingen onder het oog en ontdekt dan gemakkelijk een aantal zóó ernstige misstanden, dat eenige verbetering het noodzakelijk gevolg is. Nadat men eenigen tijd een opgaande lijn heeft gevolgd, kan dan in een periode van laag-conjunctuur de C.A.O. ook het middel zijn om, in verband met bedrijfsnood, loon- en en arbeidsvoorwaarden weer naar beneden te krijgen. De crisisperiode 1929—1984 geeft daarvan talrijke voorbeelden.

De C.A.O. beteekent vervolgens voor de werkgevers een tijdvak van bedrijfsrust van een of meer jaren, wat voor de ondernemingen van groote waarde moet zijn. De ondernemer weet, waaraan hij zich met prijscalculaties enz. kan houden.

De C.A.O. heeft verder bijgedragen tot een aantal veranderingen en hervormingen, overal verschillend, maar te zamen vertoonend een zeer belangrijk complex van in het vrije maatschappelijk en bedrijfsleven nieuw gevormd arbeidsrecht. Zoo kwamen tot stand: regelingen voor de opleiding van leerlingen, verhoudingscijfers tusschen volwassen en onvolwassen arbeidskrachten, pensioenregelingen, ziekteverzekering enz. Het is duidelijk, dat men hierbij dikwijls raakte aan onderwerpen, die in het door den Staat gevormd arbeidsrecht geregeld werden; men denke aan Arbeidswet, Ziektewet, enz.

Sinds de Commissie 1911 en vooral sinds het bekende prae-advies van Commissie XII van den Hoogen Raad van Arbeid is het vraagstuk van de bindendverklaring der C. A. O. aan de orde. D.w.z., dat men een geldende C.A.O. wil uitstrekken over ondernemingen en arbeiders, die niet bij de organisaties, welke de C.A.O. afsloten, zijn betrokken. Het schijnt echter, dat de gezindheid van den wetgever om dit middel te gebruiken in den laatsten tijd niet zeer gunstig is. Er zijn niet weinig invloedrijke personen, die o.a. meenen, dat de bestaande C.A.O. te weinig soepelheid vertoonen om zoo maar haar bepalingen te laten gelden voor werkgevers en werknemers, die tot dusver afzijdig stonden of opnieuw afzijdig zijn gaan staan.

Dit vraagstuk der bindendverklaring houdt vooral verband met de ontwikkeling der C. A. O. bedrijfsgewijze. En deze ontwikkeling bedrijfsgewijze (vooral in bedrijven als typographie, mijnbedrijf, sigarenfabricage enz.) heeft geleid tot het inzicht, dat de C.A.O. in een groot aantal gevallen wegbereidster kan en moet zijn voor de Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie.

Hiermee is meteen de aandacht gevestigd op de belangrijke C.A.O., die in haar bepalingen veel verder reikt dan de doorsnee-C.A.O., namelijk de zoogenaamde moderne C. A. O., die grondslag was van de Economische Bedrijfsorganisatie. In de bedrijven, waar de bedrijfspolitiek de medewerking der arbeidersorganisaties noodzakelijk maakte, is men uit den aard der zaak het verst gegaan met de sociale en economische voordeelen voor de arbeiders. Daar heeft men in de C.A.O. het belangrijke nieuwe arbeidsrecht geschapen, waardoor de arbeider gebonden werd aan de onderneming van zijn dagelijkschen arbeid. Men denke aan geldige reden bij ontslag, aan recht op arbeid door bepaling van voorafgaand ontslag van den laatstaangekomene, rechtspraakcommissies in het bedrijf, gelijkelijk uit werkgevers en werknemers samengesteld, enz. Het is deze C.A.O., die bestemd is als grondslag te dienen voor het bedrijf als publiekrechtelijk lichaam en die daarin o.a. zal brengen de decentralisatie der sociale wetgeving, de bedrijfsgewijze medezeggenschap en andere hervormingen.

Lit.: prof. L. van Aken, mr. L. G. Kortenhorst en F. J. A. M. Wierdels, De Collectieve Arbeidsovereenkomst ; mr. L. G. Kortenhorst en mr. J. A. Veraart, Praeadviezen over de Collectieve Arbeidsovereenkomst; prof. dr. J. A. Veraart, Vraagstukken der Economische Bedrijfsorganisatie; id., Beginselen der Economische Bedrijfsorganisatie; Praeadvies van Commissie XII van den Hoogen Raad van Arbeid over vraagpunten betreffende bedrijfsorganisatie enz.; prof. dr.

J. A. Veraart, Medezeggenschap en Bedrijfsorganisatie. Veraart In België. De C.A.O. werd tot op heden niet wettelijk geregeld. Ze dankt haar ontstaan heel zeker aan de werkstakingen of aan de gemeenschappelijke eischen, door de werklieden gesteld. Alzoo kwamen de afgevaardigden dan in betrekking met de patroons en werden de groepsbelangen behandeld. Veelal zullen dan ook het loontarief, de arbeidsduur, de rusturen, het loon voor nachtwerk, enz. het voorwerp uitmaken van een C.A.O. Tot dan toe zal ze gewoonlijk de voorwaarden van het gewone arbeidscontract aanvullen.

De C.A.O. heeft echter een afzonderlijk bestaan en bevat ook bepalingen, die het individueele arbeidscontract niet aangaan. Zoo bijv. de geldigheidsduur van de overeenkomst, op welke wijze een nieuwe over eenkomst kan worden gesloten, welke geschillen door een scheidsgerecht zullen worden beslecht.

Men heeft getracht de juridische basis te bepalen van deze heel bijzondere soort overeenkomst. Sommigen zien er een mandaat in; anderen een zaakwaarneming, nog anderen het overeenkomstelijk gezag der meerderheid, enz. In al die stelsels ligt een gedeelte waarheid en onwaarheid. De Fransche schrijver Planiol (Droit civil 9II nr. 1838) ziet er een verklaring in, door den patroon afgelegd, in dewelke hij de voorwaarden om werklieden aan te werven vastlegt; een soort vredesverdrag, met als sanctie het werkstakingsrecht of het recht om de werklieden door te zenden. De basis van het Belg. recht blijft individualistisch.

De C.A.O. zal dan juridisch te verklaren zijn en in het recht haar eigen plaats innemen, wanneer de bedrijfsorganisatie zelf zal zijn opgebouwd. De C.A.O. moet worden een wettelijke vorm van de gemeenschappelijke regeling van den arbeid.

Nu blijft het lastig met zekerheid te weten, wie aan de C.A.O. onderworpen is en do middelen te bepalen om de overeenkomst van weerszijden te doen naleven. De ondernemers en de leden der vereeniging, die de C.A.O. sloten, zijn er weliswaar aan onderworpen; de groote vraag is echter óf en in hoever aan de C.A.O. onderworpen zijn de werklieden, die geen lid zijn van de vereeniging, of de bazen, die bij de overeenkomst niet zijn betrokken. In deze moeilijkheid vindt ook de leemte der bekrachtiging haar verklaring. Toch zijn de voordeelen tot hiertoe groot geweest en waar de wet te kort bleef, hebben eerlijke samenwerking en rechtvaardigheidszin veel goed gemaakt.

Lit.: De Visscher, Le Contrat collectif du Travail (Parijs 1911); Henri Velge, Eléments du Droit Industriel Beige (I, 131 vlg.). Vertessen