Chemische binding - Een der groote problemen in de scheikunde is dat der chemische binding. Reeds door Berzelius werd in 1819 verondersteld, dat de c. b. terug te voeren was op de electrische kracht, die tegengesteld geladen deelen van een molecule op elkaar uitoefenen. Daarna is die theorie langen tijd door vele andere theorieën verdrongen, totdat een eeuw later (1916) door Kossel (en in eenigszins anderen vorm door Lewis) een op de atoomtheorie van Bohr gebaseerde theorie gegeven werd, waarin weer de c. b. als een in wezen electrostatisch verschijnsel werd beschouwd. Deze theorie is door vele anderen vervolmaakt, o.a. door het in aanmerking nemen van de grootte der ionen en hun deformatie (polarisatie) door krachtvelden van naburige ionen. Op grond van de theorie van Kossel wordt dus aangenomen, dat bijv. in het natriumchloride-molecule zoowel natrium als chloor als (enkelvoudig geladen) ionen voorkomen. De theorie is in staat allerlei eigenschappen, als bindingsenergie, dissociatie-energie, complexvorming, kristalstructuur e.d., quantitatief te beschrijven.
De theorie van Kossel levert alleen een bevredigende verklaring van de c. b., zoolang men te doen heeft met de binding tusschen ongelijke atomen, d.w.z. met de heteropolaire of polaire binding. Bij de zgn. homoöpolaire binding of binding tusschen gelijknamige atomen (in bijv. N₂, J₂, H₂ e.d.) is er geen enkele reden om aan te nemen, dat in deze moleculen tegengesteld geladen ionen voorkomen. De nieuwe quantentheorie schijnt nu echter ook voor de homoöpolaire binding een goede verklaring te kunnen geven (Heitler en London 1928). De theorie van de homoöpolaire binding staat echter nog maar in den aanvang van haar ontwikkeling, in tegenstelling met de theorie der polaire binding, welke reeds vrij ver gevorderd is.
De polaire verbindingen hebben over het algemeen een hoog kook- en smeltpunt en lossen in water en andere oplosmiddelen onder ionenvorming op; homoöpolaire verbindingen zijn meestal vluchtig en lossen slechts weinig in water op en vormen geen ionen in oplossing. Tot de homoöpolaire binding rekent men ook de binding, welke de metaalatomen in een metaalkristal bijeen houdt; ook de binding in het organische molecule wordt er toe gerekend. Tusschen de uitgesproken polaire en homoöpolaire verbindingen bestaan vele tusschenstadia. De nieuwe quantenmechanica schijnt ook uitzicht te geven op een verklaring van deze overgangen, waarmede dus beide soorten van chemische binding, alhoewel in wezen zeer verschillend, vanuit één gezichtspunt bezien kunnen worden. Zie verder ook het artikel ➝ Binding (chemische).
Lit.: A. E. van Arkel en J. H. de Boer, Chemische binding als electrostatisch verschijnsel (1930; ook als Duitsche uitgave , iets aangevuld, 1931); Leipziger Vortrago: Molekülstruktur (Leipzig 1931); A. Eucken, Grundriss der physikalischen Chemie (Leipzig 1933). A. Claassen.