Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 23-04-2019

Carmel

betekenis & definitie

Carmel - 1° stad in Juda (Jos. 15. 55), bekend uit de geschiedenis van Saul en van David, waarschijnlijk = Chirbet el Koermoel ten Z. van Hebron, hoewel volgens Eusebius ten O. daarvan.

2° Een der voornaamste gebergten van Palestina (hoogste top 552 m), zich uitstrekkend van Haifa ca. 20 km in Z.O. richting, thans ook Dzjebel Mar Elias genoemd ter herinnering aan het wonderbare offer van den profeet (3 Reg. 18). Een grot in het heiligdom van 0.L.Vr. van den C. (de zetel van de gelijknamige aartsbroederschap) wordt door menschen van alle godsdiensten vereerd als de verblijfplaats van Elias. De pracht van C., ook thans nog rijk begroeid, is spreekwoordelijk in de H. Schrift (o.a. Cant. 7,5). Vanaf het klooster met hospitium der Carmelieten heeft men een onvergelijkelijk vergezicht over zee en kust. Op een der hoogste toppen van den bergrug verheft zich de „kapel van het offer” van Elias, die vanaf deze plaats ook de regenbrengende wolk uit de zee zou hebben zien opstijgen, nadat hij de Baalpriesters had gedood. Resten van zeer oude tijden zijn op den C. gevonden.

L i t.: E. von Mülinen, Beiträge zur Kenntnis des Karmels (Leipzig 1908). Simons.

De vele holen en spelonken van het Carmelgebergte waren vanouds een geliefd toevluchtsoord voor hen, die de wereld wilden ontvluchten en de eenzaamheid zochten. Allerlei aanwijzingen getuigen van een, zoo niet voortdurende en wellicht nu en dan onderbroken, toch telkens wederkeerende vestiging van kluizenaars op den Carmel. Oude inscripties, in de grotten gevonden, en reisverhalen uit vroeger eeuwen, o.a. van den pelgrim van Piacenza, van Benjamin van Tudela en van den Griek Phocas, bewijzen, dat in de 4e, 6e, 10e en 11e eeuw op den Carmel kluizenaars woonden. Vooral in den tijd der kruistochten trokken vele kruisvaarders, evenals op andere vanouds vereerde plaatsen, zich in de grotten van den Carmel terug om zich aan het beschouwende leven te wijden.

In 1155 vereenigde de heilige kruisridder Bertholdus (volgens het verhaal van Phocas na een verschijning van den profeet Elias) de kluizenaars van den Carmel, door rondom hun cellen een muur te bouwen. In het midden dezer groote omheining lag de bron, door de gedachtenis van den profeet Elias geheiligd, en het oude heiligdom, waarschijnlijk reeds in de eerste eeuwen daar ter plaatse ter eere van Maria gebouwd. De aldus vereenigde broeders ontvingen den naam „kluizenaars van Sinte Maria van den berg Carmel”. De H. Bertholdus bestuurde als eerste prior-generaal de in dezen vorm nieuw oplevende instelling der kluizenaars van den Carmel, welke door den patriarch van Antiochië haar kerkelijke goedkeuring en bevestiging als kloosterorde der Latijnsche Kerk ontving.

Zijn opvolger, de H. Brocardus, vroeg en ontving in 1205 van den patriarch van Jerusalem, den H. Albertus, tevens pauselijk legaat, een regel, welke een korte samenvatting was van de oude „Institutio monachorum”, door vroegere bisschoppen van Jerusalem (zij wordt toegeschreven aan den patriarch van Jer.

Joannes XLIV, doch diens auteurschap staat niet vast) voor de kluizenaars van den Carmel goedgekeurd. Deze zgn. Albertinische regel werd in 1226 door paus Honorius III goedgekeurd en bevestigd. De regel eischt gehoorzaamheid aan den met meerderheid van stemmen gekozen prior, armoede en kuischheid; iedere monnik heeft een eigen cel, het kerkelijk officie wordt gemeenschappelijk gebeden volgens het oude gebruik der Kerk van Jerusalem, een der oude Gallicaansche riten, welke door de geestelijkheid, tijdens de kruistochten door den paus belast met de geestelijke bediening in Jerusalem, gevolgd werd [→Carmelieten (onder liturgie)]; ook de maaltijden worden gemeenschappelijk gebruikt; vanaf het bidden der Completen (kerkelijk avondgebed) tot aan de Prime (des morgens) moet een streng stilzwijgen onderhouden worden (strictum silentium); het gebruik van vleesch is verboden, behalve aan zieken en reizenden; vanaf Kruisverheffing (14 Sept.) tot Paschen moet elken dag, uitgezonderd Zondag, gevast worden; de door de broeders begane fouten worden in het wekelijksche kapittel bestraft.

De Orde, welke zich intusschen over meerdere kloosters in het Heilige Land en langs de Phoenicische kust had uitgebreid, werd door de opdringende Muzelmannen verdreven en genoodzaakt naar Europa te vluchten. Gulielmus de San Vico, de eenig overgeblevene, verhaalt ons, hoe de laatste monniken van het klooster op den berg Carmel in 1291 vermoord werden en het klooster zelf verwoest. In de 18e eeuw werden de ruïnen door de Carmelieten wederom opgebouwd en verrees de tegenwoordige kloosterkerk. In 1821 liet Pasja Abdallah van Akka het klooster in de lucht springen, maar in 1826 kon door de gunst van Ibrahim Pasja aan den bouw van een degelijk en ruim klooster begonnen worden, toegewijd aan den H. Elias en bekend om zijn gastvrijheid.

3° Naam voor elke provincie of klooster van Carmelieten of Carmelitessen. Zoo spreekt men bijv. van „De Carmel in Nederland” of „De Carmel van Nijmegen”. .J. v. Rooij