Cadmium - chemisch element, atoomgewicht 112,41, atoomnummer 48, geen isotopen, s.g. 8,60, smeltpunt 321°, kookpunt 767°. Symbool Cd.
Het is een zilverwit glanzend metaal, dat hexagonaal kristalliseert. Aan de lucht oxydeert het zeer weinig. Het is harder dan tin en vertoont meer samenhang, laat zich tot draad trekken en tot platen pletten. Aan de lucht sterk verhit verbrandt het met een krachtige roode vlam. C. lost gemakkelijk op in salpeterzuur, moeilijker in zwavelzuur en zoutzuur. Door basen wordt het in tegenstelling met zink niet aangetast.
Historie. In 1818 werd het door Hermann te Schönebeck ontdekt in een partij zink. De naam is afgeleid van cadmia fornacum, omdat het element zich verzamelt in het fijne stof der zinkovens.
Voorkomen. Als cadmiummineralen komen voor: greenokiet, in hoofdzaak bestaande uit cadmiumsulfide en octaviet (cadmiumcarbonaat). Deze mineralen worden echter voor het winnen van c. niet gebruikt. Hiervoor gebruikt men altijd het vlugstof, dat zich het eerst in de zinkovens afzet. Dit vlugstof bevat van 4 tot 13% c. Door reduceeren met koolstof en opnieuw distilleeren wordt het c. afgescheiden. Het meeste c. wordt in Boven-Silezië geproduceerd.
Toepassingen. C. wordt voornamelijk gebruikt voor het maken van gemakkelijk smeltbare legeeringen (→ Wood metaal). Verder in de tandheelkunde voor tandvullingen, waarbij het dan met kwik geallieerd is. Ten slotte voor het maken van soldeer, bestemd voor het soldeeren van zilver. Ook nog geallieerd met lood en tin voor het maken van cliché’s.
Lit.: R. G. M. Liebig, Zink und Cadmium (Leipzig 1913). “v. d. Beek”.