Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 20-03-2019

Boktorren

betekenis & definitie

Boktorren - Cerambycidae, behooren met de goudhanen tot de Phytophaga (= planteters). Van de b. komen ca. 76 soorten in Nederland voor.

Hun kop is niet verlengd. De lange sprieten zijn elfledig, draadvormig, topwaarts meestal dunner wordend. Mannetjes hebben in den regel veel langere sprieten dan wijfjes. Kunnen daardoor beter ruiken.

Bij den dennenboktor heeft het mannetje sprieten, die 6 x de lengte van het lichaam bedragen. In rust worden de sprieten meestal over den rug gelegd, evenwijdig aan het lichaam. Bij de geslachten Tetrops en Phytoecia zijn de oogen in tweeën gedeeld.

Aan het halsschild zitten niet zelden knobbels of stekels. Pooten zijn lang, de dijen soms verdikt. Dekschilden in den regel lang, waardoor deze kevers een slank lichaam hebben. Bij enkele soorten hebben de wijfjes geen ondervleugels. Op bloemen levende soorten vliegen gemakkelijk. Beharing komt vaak voor; geeft dan de kleur en teekening aan den kever.

Metaalkleuren zijn uitzondering. Men vindt deze sierlijke kevers op bloemen, heesters, levende of gevelde boomstammen, enkele op den grond of in onze woningen. De larven zijn min of meer rolrond, vrij dik, met diepe insnijdingen tusschen de ringen. Zij hebben een harden kop.

De meeste soorten leven in hout (daardoor schadelijk voor den boschbouw), waar zij door de spechten gezocht worden. Larven van grootere soorten hebben 2 k 3 jaar noodig om te kunnen verpoppen. Vele b. brengen geluid voort door het voorgedeelte van het borststuk tegen den voorkant van het middengedeelte te laten schuren. Het piepen kan men soms duidelijk hooren. Bernink