Fransch wis- en natuurkundige, wijsgeer, polemist en apologeet. * 19 Juni 1623 te Clermont in Auvergne, ♱ 19 Aug. 1662 te Parijs. P. werd door zijn vader, een hooggeplaatst ambtenaar, volgens een eigen systeem onderwezen, om zijn zeer bijzondere gaven beter tot haar recht te doen komen.
P. als Christen en asceet.
Na zich reeds op jeugdigen leeftijd bekend te hebben gemaakt door zijn wiskundige publicaties, maakte hij omstreeks 1646 kennis met den kring van → Port-Royal en de ideeën van het Jansenisme. Te weinig theoloog om hier de fijne nuanceeringen van waar en valsch te onderscheiden, leerde hij door deze „eerste bekeering” vooral zijn werk voor de wetenschap aan de bovennatuurlijke bestemming van den mensch ondergeschikt te maken, en raakte hij sterk doordrongen van de bedorvenheid van de menschelijke natuur. Geleidelijk wordt nu de godsdienst het alles primeerende moment in zijn leven. Terwijl hij zijn studie voortzet en de roep van zijn ontdekkingen zich door geheel Europa verspreidt, gaat hij tevens meer en meer zijn lijden in blijde berusting uit Gods hand aanvaarden (Prière pour de mander à Dieu le bon usage des maladies). Lange uren brengt hij door in gebed, steeds zwaarder verstervingen legt hij zich op. De intrede van zijn zuster Jacqueline in Port-Royal in 1651 bracht een reactie te weeg; eenigen tijd zocht hij afleiding voor zijn verdriet in wereldsche relaties, tot eindelijk in den nacht van 23-24 Nov. 1654 hem de uitzonderlijke genade geschonken werd, wier werking hij in de vlammende taal van het Mémorial in woorden van vuur en licht, van vreugde en zekerheid heeft weergegeven („tweede bekeering”). Ditmaal heeft P. voor altijd aan Gods roepstem beantwoord: hij zal Hem door alle bitterheid tot het einde volgen. Voor de ware godsvrucht gewonnen, zal hij steeds verder gaan op den weg van versterving en zelfbeheersching, en in de school van het lijden zijn ziel altijd meer verdiepen en verruimen, waardoor ook zijn geloofsovertuiging geleidelijk zal worden gezuiverd van de smetten, die zij door P. ’s betrekkingen tot den kring van Port-Royal had opgedaan. Intusschen volgde in 1656 de publicatie der → Provinciales, waarin hij eerst de Molinistische leer over de genade, later het probabilisme der Jezuïeten op hartstochtelijke wijze aanviel en vooral de geestelijke levenspraktijk van Port-Royal in haast profetische accenten verdedigde. Naar den vorm een der meesterwerken van het klassieke Fr. proza, zijn de Prov. om haar inhoud met evenveel recht door de Kerk veroordeeld als de moraal der laxisten, tegen wier minimaliseering van het Christelijk levensideaal P. zich in zoo ongebreidelde termen verzette.
Na het plotselinge en nog onopgehelderde staken der Prov. is P. zich aan de disputen over genade en voorbeschikking gaan onttrekken, en is hij langzamerhand volkomen onthecht geraakt aan„ces horribles attachés”, wereldsche relaties, genoegens en gemakken van het leven, eindelijk ook van zijn wetenschap (Le mystère de Jésus). Zijn ascese heeft hem ten slotte ook verstandelijk geheel gezuiverd en hem bereid gemaakt om door de genade in een „vergeten van de wereld en van alles buiten God” tot de waarachtige vereeniging met God in geloof en leven te worden gebracht, zoodat hij in volkomen overeenstemming met de kerkelijke leer en algeheele onderwerping aan het pauselijk gezag is kunnen sterven. In dien geest van gemeenschap met het eeuwige Christendom heeft P. geschreven, wat Giraud noemt: het schoonste boek van het Fr. proza, zijn → Pensées, vóórstudies op de apologie van het Christendom, die hij van plan was te schrijven, maar wier voltooiing door zijn vroegtijdigen dood is verhinderd.
P. als wijsgeer
P. is zeker niet de scepticus, waarvoor het intellectualisme van de 19e eeuw hem heeft versleten. Hij heeft alleen gereageerd tegen het imperialisme van het verstand, dat door Descartes’ overschatting van de rede was ingeluid. Het ideaal van zekerheid, dat hij in de wiskunde ziet, sluit de zekerheid van andere kennis volstrekt niet uit. Zoo het verstand al in sommige opzichten te kort schiet, dan doet dit aan onze zekerheid niets af, omdat het verstand niet onze eenige kenbron is. Immers, de eerste princiepen, het bestaan van den tijd, de ruimte, de getallen, zijn ons door een wezensinzicht op alogische basis intuïtief bekend. Deze overschrijding van de grenzen van het verstand geldt echter vooral voor de kennis met godsdienstige beteekenis, de eenige, die voor ons eeuwig doel van belang is, en waartegen alle zuiver-verstandelijke kennis, met hoe groote zekerheid ook begiftigd, als waardeloos wegvalt. Hier wordt immers de mensch sinds den zondeval onder Gods genade met voldoende zekerheid voorgelicht door le sentiment du coeur. De waarheden, die den gevallen mensch uit zijn ellende zullen bevrijden, worden dus niet door het verstand gewonnen, maar het begeeren der ziel slaat er zich, door God gedreven, aan vast. De objectieve realiteit van den godsdienstigen ervaringsinhoud is daarbij volkomen gewaarborgd.
P. als apologeet
Doel en methode van de apologie van P. staan met het bovenstaande in nauw verband. Al kan men de ongeloovigen niet tot gelooven brengen, zoo meent hij, daar het geloof met de zekerheid van het sentiment du coeur immers een gave Gods is, toch moet het mogelijk zijn, beslissende gronden voor het geloof aan te voeren. Maar de gewone argumenten met name voor het Godsbestaan kunnen hier niet dienen: zij brengen ons hoogstens tot het bestaan van een God als Laatste Oorzaak, niet tot den God der religie. Alleen de zedelijke en historische gronden zullen bij het meerendeel der menschen indruk kunnen maken. Al moge de wiskundige methode ze veroordeelen, l’esprit de finesse qui juge par le sentiment zal ze naar waarde schatten, niet alleen omdat haast al onze overtuigingen op dergelijke argumenten gegrond zijn, maar vooral omdat zij het best aanpassen bij de diepste behoeften van de menschelijke natuur.
P.’s beteekenis
Hoewel niet scholastiek gevormd, behoort P. derhalve naar zijn denkwijze tot een traditie, die op St. Augustinus teruggaat, en die in het Augustinisme der middeleeuwen haar vaste omlijning heeft gekregen. Zijn opvattingen van geestelijke levenspraktijk sluiten aan bij die der „klassieke Fr. school” van Bérulle, Condren en Olier. Zijn Jansenisme is meer practisch dan theoretisch. Aan de objectieve redegronden voor de geloofwaardigheid van den Christelijken godsdienst hecht hij een te geringe beteekenis. In zijn apologetiek zijn de grenzen van natuur en bovennatuur niet scherp genoeg getrokken. Toch kunnen zijn diepe en vruchtbare gedachten over de menschelijke natuur (Grandeur et misère de l’homme), over de schoonheid der Openbaring en over de mirakelen van Jesus’ leven ook thans nog bij de apologie goeden dienst doen.
Lit.: H. Bremond, Hist. litt. du sentiment religieux en Fr. (IV Parijs 1923) ; id., L’Inquiétude religieuse (II Parijs 1921) ; V. Giraud, La vie héroïque de B. P. (Parijs 1923) ; E. Lefebvre, P., l’homme, l’oeuvre, l’influence (Parijs 1925) ; J. Chevalier, P. (in : „Les maîtres de la pensée fr.”) ; id., P. (in : „Les grands coeurs”) ; A. Gazier, Hist. gén. du mouvement janséniste (Parijs 1924). F. Sassen.
P. als wis-en natuurkundige
P. toonde reeds vroeg grooten aanleg voor wiskunde ; het verhaal, dat hij geheel zelfstandig de planimetrie opnieuw zou hebben opgebouwd, is echter waarschijnlijk legendair. Op 16-jarigen leeftijd vond hij de naar hem genoemde stelling. Op 19-jar. leeftijd construeerde hij een rekenmachine. Zijn verder wisk. werk betreft combinatieleer, kansrekening, getallentheorie en eigenschappen van de cycloïde (gepubl. in 1659 onder het pseud. Amos Dettonville, anagram van Louis de Montalte, zijn schuilnaam op de Lettres Provinciales). Op natuurkundig gebied is hij vooral bekend door zijn proeven over luchtdruk (proef van Torricelli op den Puy de Dôme, 1648) en over hydrostatica, waarvan hij in het Traité de l’équilibre des liqueurs een systematische behandeling gaf. Zie ook → Binomiaaltheorema van Newton.
Lit.: H. J. Bosmans, Sur l’oeuvre math, de B. P. (in : Revue des Qu. Sc., 1924) ; I. Leavensworth, The physics of P. (1930). Dijksterhuis.
Slaklijn van Pascal → Limaçon.
Stelling van Pascal. Deze houdt in, dat in een ingeschreven zeshoek van een kegelsnede de drie snijpunten van de paren overstaande zijden op één rechte (rechte van P.) liggen. Er zijn meetkunden denkbaar, waarin deze stelling niet geldt (niet-Pascalsche meetkunden). Hydrostatische paradox van Pascal. Uit de wet van Pascal, dat de druk in een vloeistof zich in alle richtingen voortplant, volgt, dat in horizontale vlakken de druk overal even groot is en evenredig is met de diepte onder den vloeistofspiegel. Bij verschillend gevormde vaten A,B,C, met horizontalen bodem, is dus, indien de vloeistofspiegel even hoog staat, de druk op den bodem gelijk, in tegenstelling met het feit, dat de hoeveelheid vloeistof, die op den bodem drukt, niet dezelfde is. H.v. Santen.