Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 01-04-2019

Bakker

betekenis & definitie

Bakker - 1° Arend, Holl. schilder. * 14 Aug. 1806 te Rotterdam, † 10 Jan. 1848 te Matenesse bij Schiedam. Leerling van zijn vader Corn.

B., daarna te Antwerpen van G. Wappers. Vestigde zich daarna te Rotterdam. Figuur- en genrestukken, interieurs en portretten.

Lit.: Alb. Plasschaert, De Holl. schilderkunst; Immerzeel, De Levens en Werken (I, 26).

2° Hendrik, zouaaf, afkomstig van Ter Aar. Te Monte Libretti gewond, gestorven te Rome (1867).
3° Jan de, ook Jan van Woerden of Pistorius, eerste Nederlandsche Prot. martelaar. * 1499 te Woerden, † 1525. Aanvankelijk pastoor te Jacobswoude, was hij de eerste priester, die de Luthersche leer omhelsde. Aangeklaagd bij Margaretha van Oostenrijk, werd hij heimelijk naar Den Haag overgebracht, omtrent zijn geloof onderzocht en veroordeeld tot den brandstapel, welk vonnis 15 Sept. 1525 ten uitvoer werd gebracht. Ook zijn leven was lang niet onbesproken en kan moeilijk strekken tot verheerlijking der nieuwe leer.
4° Job Augustus, Holl. schilder. * 4 Sept. 1795 te Rotterdam, † 7 Juni 1876 aldaar. Broeder van Arend B. Leerling van zijn vader Corn. B. en van W. van Leen en J. Kouwenhoven. Hoofdzakelijk landschappen en veestukken. In 1816 verbonden als teekenleeraar aan het kunstenaarsgenootschap „Hierdoor tot Hooger”. B. schreef verhandelingen over kunst en kunsthist. studies.

Lit.: Immerzeel, De Levens en Werken; Van Eynden en van der Willigen; Alb. Plasschaert, Holl. schilderkunst.

< >