Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 01-04-2019

Azië

betekenis & definitie

Azië - naam, grootte, aantal inw., ligging.

(Zie kt.) De Assyriërs stelden vermoedelijk reeds tegenover elkaar Asoe = Oosten (Morgenland) en Ereb = Westen (Avondland), dus Azië tegenover Europa. Dit grootste der werelddeelen is 41/2 maal Europa, 44,2 millioen km2, 1/3 van ’s werelds geheele landopp. Ruim een milliard inwoners, dus ± 25 per km2. Een geweldig massaal blok land met een Noord-Zuid-uitgestrektheid van 10 000 km (Kaap Tsjeljoeskin 77° 30 N. tot de Soenda-eil. 11° Z.) en een West-Oost-lengte van 11 000 km (Kaap Baba 26° O. en Kaap Desjnew 170°W.). De afgrenzing naar Amerika door de Beringstr.; naar Australië ongeveer bij de Molukken; naar Afrika de Roode Zee; naar Europa Karische Zee, Oeral, Emba-rivier, Kaspische Zee, Manytsj-laagte (volgens Hettner). De overgang naar het W. is niet scherp; Kant sprak reeds van „E u r a z i ë”.

Ontdekkingen. Reeds in de Oudheid is Azië eenigermate bekend aan de Grieken, die koloniën stichtten in Klein-Azië en reisden tot aan Indië. Vooral de tochten van Alexander den Grooten beteekenden een uitbreiding der kennis, en ten tijde van Chr. zou de zeevaart tot China gekomen zijn, terwijl de tochten over land Sin-gan bereikten. Ook de Arabieren waren vertrouwd met den Indischen Oceaan, maar WestEuropa hoorde pas tijdens de kruistochten meer bijzonderheden van dit werelddeel. De groote Mongolen-rijken (Kathai = China) werden door de geloofspredikers opgezocht (Willem Rubroeck ± 1255). ± 1275 verblijft Marco Polo, uit Venetië, langen tijd in China en brengt zeer veel berichten mee naar Europa.

In 1198 bereiken de Portugeezen langs den zeeweg Indië en komen daarna in China (1517) en Japan (1542: H. Franciscus Xaverius). De Spanjaarden (1521 Magalhaes) ontdekten de Filippijnen. Maar de Engelschen en vooral de Nederlanders (1602: O. I. Comp.) ontdekken steeds meer gebieden en drijven de Romanen terug. Uit China zenden vooral de Jezuïeten vele mededeelingen; zij worden er zelfs met de carteering belast.

De Russen veroveren Siberië (1578—1639) en in 1728 vaart Bering door de Beringstraat. Nederlanders komen bij de Koerilen (1643 De Vries) en in Korea (1668); E. Kämpfer schrijft over Japan (± 1690). Lapérouse verkent ± 1785 vooral het N.O.

In de 19e eeuw worden de systematische wetenschappelijke ontdekkingen talrijk. Onder de Russen bijv. Von Prsjewalski (1870—1888) in China, Gobi, Mongolië en Tibet. Bij de Duitschers de gebr. Schlagintweit (1854—’64) in Indië, Himalaja, Koeen-loen, Tarimbekken, Ferd. v. Richthofen (1862— 1872) in China, Filchner in Centraal-Azië (1926); Trinkler in Afghanistan (1923—’28).

Nordenskjöld vaart in 1878—’79 het eerst door de Noord. IJszee naar de Beringstr.; de Zweed Sven Hedin reist sinds 1894 in geheel Centraal-Azië. De Engelschman Aurel Stein werkte hier 1906—1926, en de Eng. Himalaja expedities worden nog steeds voortgezet. Dc Nederlander P. Visser reisde met zijn echtgenoote in de Karakoroem en de Amerikanen vooral in Noord-China. Thans gaan ook Japanners en Chineezen zelf de ontdekkingen meer ter hand nemen.

Opbouw en reliëf. In Azië valt ons op het zeer hooge binnenland met geweldige bergketens, dat vooral het Z. en O. vult en langs de randen grootere en kleinere vlakten (Euphraat—Tigris, Indus—Ganges, OostChina, Siberië, Toerkestan). Hier en daar is een opening (poort van Dzjoengarije), die doorgang verleent van West naar Oost. De Noordelijke vlakte zet zich in Europa voort tot de Pyreneeën; de jonge ketengebergten eindigen daar eveneens; de plateau’s Dekan en Arabië vinden een voortzetting in OostAfrika.

De gemiddelde hoogte van Azië is 950 m (Europa 300 m). De Mount-Everest haalt 8880 m, maar de Kaspische Zee is —972 m en het Baikalmeer —885 m. Tibet ligt 4 000 m hoog, maar het Siberisch laagland is grooter dan Europa. Daar er weinig inhammen enz. zijn, vinden we groote afstanden van binnenland tot kust. De lengte van de kust is 70 600 km (Supan); was het een cirkelopp. van dezelfde grootte, dan was er 21 900 km noodig; de kustontwikkeling is dus 1 : 3,2.

Kusten. Ook hier groote verscheidenheid. In Siberië vlakke aanslibbingskust; aan den Oostkant afwisselend lengte- en dwarskust, nu eens afsluitend en dan weer ontsluitend, al naar den loop der gebergten. NoordChina kent lage aanslibbingskusten en Zuid-China een bergland met riaskusten. Achter-Indië is bergachtig met dwarskusten, waartusschen delta’s en aanslibbingsvlakten. Voor-Indië en Arabië zijn tafellanden met steile breukranden. Klein-Azië heeft weer lengte- en dwarskusten.

Geologie. Volgens Ed. Suess (1831—1914) onderscheiden we 1° het Angara Continent (bij het Baikalmeer), archaïsch, graniet, gneis enz. geheel afgesleten ; met de Siberische Tafel in het N. ertegen (Palaeozoïsch). Een jonge opplooiing (A l l a i d e n) reikt tot de Koeen-loen. Ten Z. daarvan komt de Tertiaire opplooiing van de Himalaja e.a. Ook het Siberisch laagland is in Tertiair en Diluvium gevormd.

2° In Syrië, Arabië, Voor-Indië en Ceylon vinden we eveneens zeer oude, afgesleten rompgebergten, misschien deelen van een Mezozoïsch Gondwana Continent (van Voor-Indië tot Madagaskar).
3° Tusschen beide continenten in lag de Tethyssynclinale, opgevuld met sedimenten, die opgeplooid werden na het öligoceen tot de grootsche gebergteruggen; misschien onder den druk der naar elkaar toe bewegende oude continenten (theorie van Wegener).
4° Als gevolg van deze verplaatsing en opplooiing krijgen we in de oude rompgebergten breuken, schollengebergte (Altai, Tiensjan, Koeen-loen), bekkens (Tarim, Dzjoengarije) en vulkanisme (Arabië, Dekan, Midden-Siberië). Zoowel Iran-, Himalaja-, als Sumatra-boog buigen naar het Z. uit en omsluiten hooglanden. Oost-Azië had meer staffelbreuken.
5° In het Diluvium slibt Dekan aan Azië vast; Euphraat en Tigris vullen de Perzische Golf op; de Siberische rivieren gaan voort met de kustuitzetting in het N.; de Hoang-ho bouwt zijn puinkegel steeds verder uit.
6° Tot op heden gaat de verandering van het kindschap voort door vulkanisme en aardbeving (bijv. in Armenië, Turkije, Syrië, Perzië, Pamir, Altai, Himalaja en vooral in Oost-Azië). In de oude massieven en in de laagvlakten heeft men minder aardbevingen. Zeer veel vulkanen telt de Oostrand van Kamtsjatka tot de Soenda-eilanden.
7° Een typische vorming vindt men tot groote dikte in Noord-China, de vruchtbare löss.

Klimaat. Dit wordt bepaald door de ligging van 0°—80°, door de massiefheid en dus den afstand tot de zee en door de vele hooge gebergten, die W.O. loopen en vaak landen omringen.

De afkoeling in den winter heeft tot gevolg een maximum boven het binnenland; dus waaien er droge, koude landwinden naar buiten, die sneeuw brengen tot bij Kanton. In den zomer is er juist een minimum boven het vasteland en waait de lucht van alle zijden toe, dus vochtige zeewinden dikwijls. Deze halfjaarlijksche winden noemt men moessons ( Arab. mausim = seizoen).

In N.O. Siberië bij Werchjansk vindt men de koude pool (—70°C is er gemeten; gemiddeld in Jan. —50°C; in Juli + 15°C). Bij Baloedsjistan vindt men Julitemp. van 36,5°C. Ned.-Indië kent zeer gelijkmatige temp. van ± 26°C. In Siberië heeft men groote streken met eeuwig bevroren bodem; 3/4 van Azië behoort tot de gematigde zone, 1/8 tot de tropische. Even zoo verscheiden is de hoeveelheid regen. Midden-Azië, Mesopotamië en Arabië blijven onder 20 cm per jaar, terwijl Tsjerrapoendsji ± 11,5 m haalt en Ned.-Indië varieert tusschen 70—700 cm per jaar.

Men kan 4 klimaat-provincies onderscheiden:

1° De V o o r-A ziatische klimaatgordel van Noord-Afrika tot Midden-Azië, in de passaat-zone, warm en droog, dus steppe en woestijn;
2° het Cen traal-Aziatisch steppen- en woestijngebied, regenarm door de continentale ligging en de randgebergten;
3° de Siberische provincie met lange winters, koele zomers, eeuwig bevroren ijsbodem;
4° het moessongeb i e d in het O. van Amoer tot Java met zomerregens.

Rivieren. Groote, waterrijke rivieren aan de randen, tegenover een gebied zonder afvloeiing in het midden (1/3 van het continent). Dit laatste als gevolg van het klimaat, maar ook van de randgebergten. In de bekkens dus soms flinke rivieren, zooals de Amoe-Darja of de Tarim. Groote rivieren zijn vooral de Siberische, daarnaast de groep, die in Tibet ontspringt en die op het Armeensche hoogland ontstaan. In het Noorden en Westen vaak hoog water in het voorjaar in verband met het sneeuw smelten; in het O. in den zomer in verband met de moessonregens. De meren zijn vaak eindmeren in lagere gebieden, zooals de Kaspische Zee, ofwel tectonische inzinkingen, zooals het Baikalmeer.

Planten- en dierenwereld. In Noord-Siberië een zone van mossteppen (toendra’s), 1000 km breed in het W., naar het O. toe smaller wordend. Daaronder de strook der naaldwouden. Langs de rivieren uitgestrekte moerassen. Onder invloed der moessons ontstaan in Mantsjoerije, Korea en Japan loofwouden. berken en populieren in het N., eiken en beuken in liet Z. Ten Z. van de naaldwouden ligt de landbouwzone, die geleidelijk overgaat in de grassteppe van Zuid-Siberië, Mantsjoerije enz.

West- en CentraalAzië, Toerkestan en N.W. Indië kennen vele woestijnen en woestijnsteppen, zooals Arabië, Takla-Makan en Karakoem; daarnaast Gobi en Tharr. Langs de rivieren strooken loofwoud en oasen (Mesopotamië en Ferghana). China heeft het oorspronkelijke woud vrijwel overal vervangen door landbouwgebied. In Z. en Z.O. Azië treft men savannen en moessonwouden aan, soms oerwouden, zooals op Borneo en Sumatra, of naaldwouden hoogerop in de Himalaja. De kustgebieden van West-Azië hebben de flora van het Middellandsche -Zeegebied.

De dierenwereld past zich hierbij aan. In het W. overgang naar Europa, in het N.O. naar Amerika, in het Z.O. naar Australië. De toendra wordt bevolkt door rendier, sneeuwhaas, lemming, veelvraat, poolvos, enz. De woudzone levert de vele pelsdieren. De steppen van Centraal-Azië worden bevolkt door wolven en wilde ezels, antilopen en steppenhoenders.

West-Azië heeft de MiddellandscheZeefauna; Tibet kent aparte vormen (yak en bamboebeer). Noord-China en Korea leverden de fazant en hebben den Siberischen tijger. Z.O. Azië is zeer rijk aan karakteristieke soorten als menschenapen, koningstijger, olifant, neushoorn, pauw en argusfazant, krokodil en tallooze slangen. Onder de groote verscheidenheid aan insecten noemen we de vele vlinders en de malariamug.

Bevolking. Ruim een milliard menschen, dus de helft der aarde, leven zeer ongelijk verspreid, bijv. in het moessongebied gemiddeld 76 per km2 (Ganges, Chin. Laagvlakte en Java overschrijden 200 per km2), daarentegen de steppengebieden met 1 per km2 (gemiddeld in geheel Azië ± 25 per km2).

Vele volksverhuizingen vingen hier aan als gevolg van voedsel-schaarschte, oorlog en veroveringszucht (Turken, Arabieren, Hunnen). Daarom is de bevolking zeer gemengd, vooral in de vruchtbaardere deelen. Het gele ras telt 2 /3 der bevolking en is van Mongolië tot den Ganges vooruitgedrongen. De onderindeelingen omvatten de Oeral -Mongolengroep (Finnen, Samojeden, enz.); de A l l a i Mongolengroep (Toengoezen, Osmanen, enz.); de Indo-Chineezen (Tibet, Korea, China, Birma, Assam); de Maleische groep (Malakka, Ned.-Indië, weer gemengd met oudere groepen); de Japanners zijn meer Malayo-Mongolen.

Het blanke ras woont ten Z.W. van Kaspische Zee—Gangesdelta (Hindoes, Perzen, Armeniërs, Koerden, enz.). Ook hier vond veel rasvermenging plaats (Armenoïde inslag, Semietisch, Mediterraan, Noordsch). Weggedrongen in de uithoeken leven vele oudere rassen: Negritos (Malakka); Aëta’s (Filippijnen); Wedda’s (Ceylon); Drawidas (Dekan); Palaeo-Aziaten (Tsjoeksjen, Korjaken, misschien de Ainos).

Godsdienst. Zeer primitieve stadia komen voor in Noord-Siberië en Zuid-Azië. Noord-China leeft volgens de moraal van Konfoetse en Zuid-China volgens het Taoïsme. Japan heeft als ouden godsdienst het Sjintoïsme, terwijl het Hindoeïsme met zijn kastenindeeling in Voor-Indië heerscht. Het Boeddhisme (± 500 v. Chr.) werd uit Voor-Indië verdreven naar Tibet, Mongolië en China. Ook de drie monotheïstische godsdiensten (Jodendom, Christendom en Islam) kwamen uit West-Azië (ex Oriente lux).

In ruwe schattingen: Boeddhisme 500 millioen ; Hindoeïsme 250 mill.; Islam 200 mill.; Christendom ± 44 mill. (20 mill. Gr. Kath. Russen; 14 mill. Kath., vooral op de Filippijnen; 10 mill. Georgiërs, Armeniërs, enz.).

Sociale en economische toestand. Het uitgestrekte gebied met velerlei klimaat, bodemsoort en begroeiing gaf aanleiding tot zeer verschillende leefwijzen. In de steppen zwerven de veenomaden ; in Noord-Azië natuurvolken, die van v i s s c h e r ij, jacht en hakbouw leven; in Centraal-Azië half-cultuurvolken, die landbouw en veeteelt tezamen uitoefenen. Voor-Azië is het land der besproeiing; Oost-Azië met zijn dichte bevolking kent de zeer kleine tuintjes met meerdere oogsten per jaar. Het Zuid-Oostelijk tropisch gebied is het land der plantages onder Europeesche leiding.

In dit werelddeel, dat vroeger zichzelf genoeg was en op leverde, wat ieder behoefde, kwam de Europeaan. Dicht bevolkte streken leveren hem de werkkrachten, die aan liet eigen productieproces onttrokken worden;

die echter geld verdienen om voedsel te koopen en industrie-artikelen, hetzij uit Azië zelf of uit Europa en de V. S. Zoo kreeg Japan het aanzien van een industrieland, dat nu reeds voedsel invoert en ook Engelsch-Indië, China en Ned.-Indië ontvangen voedsel van buiten.

Midden-Azië telt niet mee op de wereldmarkt. Russisch Toerkestan levert reeds veel katoen; Siberië heeft beteekenis voor boter, hout, pelzen, goud. VoorAzië is het land der zuidvruchten; het moessongebied levert rijst, rietsuiker, thee, katoen.

Beteekenis van Azië (meestal 1930, soms 1929 of schatting)

Opbrengst in duizend ton Aarde Azië Vooral tarwe 130.000 13.640 Eng.-Indië mals 113.000 4.600 Eng.-Indië en Ned.-Ind.

rijst 125.000 120.000 Br.Ind., China, Japan rietsuiker 16.700 8.000 Br.Indië, Ned.Indië tabak 2.300 1.200 Br.Ind., China, Ned.-Ind.

koffie 1.900 147 Ned.-Indië thee 494 494 Br.Indië., Ceylon, Ned.-Indië katoenzaad 11.600 4.200 Br.Indië, China lijnzaad 4.000 383 Br.Indië sesamzaad 680 675 Br.Indië aardnoten 4.700 3.070 Br.Ind., Ned.Ind., China sojaboonen 3.320 3.320 China copra 1.570 1.300 Ned.-Indië, Filippijnen palmolie 490 40 Ned.-Indië rubber 830 810 Malaka, Ned.-Indië katoen 5.640 1.670 Br.Indië, China, U.S.S.R.

jute 2.050 2.050 Br.Indië zijde 60 65 Japan,China Ook op het gebied van den mijnbouw laat Azië zich reeds gelden: steenkool (U.S.S.R., Japan, Br. Indië); petroleum (U.S.S.R., Perzië, Ned.Indië); ruw ij z e r en staal (U.S.S.R., Japan, Br. Indië); tin (Malaka, Ned.-Indië); mangaan (U.S.S.R.).

De meeste landen zijn nog aangewezen op den invoer van industrie-artikelen en den uitvoer van grondstoffen, voedsel, enz. Japan exporteert echter reeds veel fabrikaten. In- en uitvoer beteekenen in Azië steeds meer.

In- en uitvoer 1929 in milliard gld.

Geheele aarde…..170,5 Groot-Britt………...22,5 V.S………………….23,9 Azië………………...26,6 Vooral het moessongebied (ruim 1/4 van Azië) levert 90% van dezen handel; daarvan het Britsche gebied 37%. De industrie-artikelen uit Europa worden steeds meer verdrongen, bijv. in Br. Indië, Ned.-Indië, zelfs in de V. S. en Australië. Ned.-Indië staat bij dezen in- en uitvoer in Azië op de vierde plaats.

Verkeer. Dit is in Azië geheel verschillend in de onderscheiden gebieden. Rendieren en sleden in het Noorden, de yak in Tibet, paarden en kameelen in Centraal-Azië. Maar de randgebieden kennen moderne vervoermiddelen. Azië had in 1929 132 000 km spoorweg (Europa 391 000 km).

Palestina, Japan, Ceylon hebben een dichter spoorwegnet. De meeste rivieren worden niet gebruikt voor de scheepvaart, hetzij omdat ze dichtvriezen, hetzij omdat er stroomversnellingen zijn of onregelmatige waterstand. Het meest bevaren worden de Jang-tse-kiang, Irawadi en Ganges. Van het zeeverkeer moeten vooral genoemd: de weg door het Suezkanaal, de omgeving van Japan en de richting naar de V.S. Het vliegverkeer neemt steeds toe (Siberië;

K.L.M.; Eng. en Fransch verkeer met de koloniën).

Geo-politieke verhoudingen. Slechts enkele hoofdzaken kunnen aangestipt (zie verder bij Haushofer e.a.).

Rusland is georiënteerd naar het Oosten en Zuiden. Daartoe drijven de aard der bevolking en het zoeken naar een warme zee; later ook de vraag naar afzetgebieden en leveranciers van grondstoffen. Dus trek naar de Kaukasus en naar de Midd. Zee en de Perzische Golf. Eveneens trek naar Centraal-Azië en de Arabische zee. Daaruit volgt de beteekenis van bufferstaten als Perzië en Afghanistan.

Engeland zal dit willen verhinderen. Zooals het verhinderd heeft het binnendringen van Duitschland via Turkije en de Bagdadbaan. Reeds ± 1500 trok Rusland naar het Oosten tot Wladiwostok, waar nu de Siberische spoorweg zoowel strategische als economische beteekenis heeft. Dit geldt ook voor de TransKaspische en Turk-Siberische spoorbaan. Zoo is dus de Bolsjewistische invloed in Mongolië niet alleen ideëele propaganda. Zelfs eilandjes in de Noordelijke Ijszee (Wrangeleiland) worden een twistappel, want de vliegdiensten van de toekomst hebben er belang bij.

In Oost-Azië stuit Rusland hierbij op Japan, dat zijn bevolkingsoverschot wil plaatsen, maar tevens voeding, grondstoffen en afnemers zoekt. De koude zal den Japanners verhinderen te koloniseeren op Sachalin, in Mantsjoerije of Korea, maar visch, petroleum, steenkool, ijzer, sojaboonen, enz. blijven welkom (Chin.-Jap. oorlog; Russ.-Jap. oorlog). De Chineesche kust is warmer, maar overbevolkt; daar is alleen het afzetgebied van beteekenis (maar Formosa mislukte toch ook als Japansch kolonisatiegebied). Ingangspoorten in dit groote Chineesche gebied zijn gezocht door Rusland (Port-Arthur), Japan (Sjanghai, Port-Arthur, Kiansjoe); door Duitschland (Kiansjoe), Engeland (Wei-hai-wei) en Frankrijk (Kwan-tsjoewan). Deze laatste ook door „pénétration pacifique” in Zuid-China.

De moderne beteekenis van O. Azië voor de V.S. van Amerika blijkt uit de bezetting van de Filippijnen, Sandwich-eilanden, Midway en Goeam, even zoovele steunpunten voor de vloot. Als strategisch en economisch punt van hoogen rang moet Straat Malaka gelden met Singapore. Zoo is N e d.Indië een doorgangsgebied sinds de Oudheid (Indiërs, Chineezen en Arabieren). De Indische Oceaan schijnt een Engelsche binnenzee geworden. Engeland heeft steunpunten voor de vloot van Kaapstad, langs de kust van Oost-Afrika, Aden, kust van Arabië, Perz. Golf tot in Voor-Indië, Achter-Indië en Australië.

De beteekenis van Bab el Mandeb blijkt uit de vele mogendheden, die hier een nederzetting hebben. De veiligheid van den zeeweg naar Indië dwingt Engeland tot maatregelen omtrent het Suezkanaal, goede verstandhouding met Egypte en Hedsjas en bezetting van den Anglo-Egypt. Soedan en de kust van Hadramaut. Het moderne vliegverkeer noopt tot invloed in Palestina, Trans-Jordanië en Mesopotamië (Irak), zoodat Perzië, hiervoor bevreesd, zijn velden niet beschikbaar stelt. Ook de petroleum als stookkracht voor de schepen dwong Engeland tot (een mislukt) optreden, zoowel in het Kaukasusgebied als in Zuid-Perzië.

Uit dit alles blijkt de beteekenis van Azië voor de blanken in West-Europa en de V. S. Daaruit wast de tegenstand der niet-blanke bevolking, die baas wil zijn in eigen huis, die uit godsdienstig oogpunt (Islam) eveneens prikkelbaar is en ten slotte niet langer van plan is eigen kapitaal te laten dienen voor de Europeesche welvaart. Rusland weet dit en exploiteert dit.

L i t.: (zie ook de groote onderdeelen) : F. Machatschek, Asien (Kendes Handbuch der geogr. Wiss., II Berlijn 1921); W. Gerbing, Das Erdbild der Gegenwart (II Leipzig 1927); Asie, in de Géographie universelle (3 dln.) van Blanchard, Sion, e.a. (Parijs 1928—’29 ); D. Stamp, Asia. An economic and regional Geography (Londen 1929); A. Hettner, Grundzüge der Länderkunde (II Leipzig 41930); H. Harms, Asien (III Leipzig 1932 ); W. Sievers, Asien (Leipzig). Heere. STATISTIEKEN. KRIJG TABEL NIET GOED A. Zelfstandige staten 1 000 km2 Millioen inw. begin 1930 Hoofdstad Regeeringsvorm Afghanistan Hedsjas-Nedsjed Jemen China (en Mantsjoerije)

Verder: Mongolië Toerkestan Tibet Japan Verder: Korea Formosa Pescador Eil Kwantoeng Jap. Sachalin Nepal Perzië Siam Turkije, waarvan Aziat. Turkije U.S.S.R waarvan Trans'-Kaukasië Russisch-Azië Mongoolsche Randstaten 650 472 62 5.000 3.500 1.400 1.200 382 221 36 0,1 3,7 36 14 1626 518 763 739 21.176 185 14,993 1526 7 0,9 0,75 444 2 2,5 3 63.7 20.8 4,5 0,06 1,25 0,28 5,6 9—12 11,6 14,2 13.1 157,5 33.2