Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 02-02-2019

Amerika

betekenis & definitie

Amerika - het meest Westelijke der werelddeelen; aanvankelijk de Nieuwe Wereld geheeten en later tot Amerika omgedoopt.

Feitelijk bestaat A. uit twee geheel zelfstandige werelddeelen: N. en Z. Amerika, die door het opheffen van Centraal A. aaneen werden geklonken. Geographisch, ethnologisch, politiek en cultureel zijn deze deelen zóó verschillend, dat een afzonderlijke behandeling van zie Centraal-, zie Noord- en zie Zuid-Amerika de voorkeur verdient. Daar echter de geschiedenis dezer deelen, ook op missiegebied, te zeer samenhangt, vooral betr. de periode na de ontdekkingen, wordt zij hieronder van het geheele werelddeel bijeen behandeld. Zie Amerikaansche oudheeden.

Geschiedenis. Martin Waldseemüller, geogr. prof. aan het college St. Dié in Lotharingen, die door de in 1504 uitgeg. brieven van Amerigo Vespucci, over diens reizen, in de meening verkeerde, dat deze de ontdekker was der Nieuwe Wereld, gebruikte in zijn Cosmographiae Introductio (1507) het eerst den naam America. Overgenomen door geografen als de Belgische cartograaf Mercator en Ortelius, kwam deze naam algemeen in gebruik voor het geheele werelddeel. De oudere naam West-Indiën, waaraan Spanje nog lang vasthield, stamt evenals de naam Indianen van Columbus, die tot zijn dood gemeend heeft het O. van Azië en Indië in W.waartsche richting ontdekt te hebben. De bevolking van A. vóór Columbus bestond uit Eskimo’s in het uiterste N. en voor het overige uit Indianen van onzekeren oorsprong, van welke laatsten vier cultuurrijken bekend zijn, nl. der Azteken in Mexico, der Maja’s in M. A., der Chibchas in Columbië en der Inca’s in Peru. Terstond na de ontdekking van A. door Columbus (12 Oct. 1492) dreef, aanvankelijk vooral, gouddorst vele ontdekkers en veroveraars (zie Conquistadoren) naar de Nieuwe Wereld, eerst uit Spanje en Portugal, spoedig ook uit Fr., Eng.,Ned., enz. Zie Ontdekkingsgesch. der aarde.

Spanje. In 60 jaar tijds was het vasteland van N. Mexico tot Z. Chili onderworpen en lagen Sp. koloniën verspreid van den Gr. Oceaan tot den Atl. Oc. en de la Platarivier. Sp. A. werd kroondomein en ingedeeld in vier vice-koninkrijken, nl. Nieuw Spanje (Mexico), Peru of Nieuw Castilië, Nieuw Granada (1717) en Rio de la Plata of Buenos Aires.

Daar bestuur, administratie en rechtspraak uitsluitend in handen van Spanjaarden waren, was de macht van den koning en den Raad der Indiën zeer groot. Einde 17e eeuw werd een Wetboek voor West-Indië gegeven. In het midden dezer eeuw had Sp. zijn koloniën geheel van de buitenwereld afgesloten; een streng bewaakt handelsmonopolie tusschen moederland en koloniën werkte op den duur voor beiden nadeelig. De Creolen (in A. geb. Europeanen, soms halfbloeden), rijk geworden door mijnontginning (edele metalen) en cultures, verdroegen de achterstelling bij de Spanjaarden niet meer, maakten zich in het begin der 19e eeuw met hulp van de V.S. en Eng. onafhankelijk en stichtten de M. en Z. A. republieken.

Zie bij elk dezer afzonderlijk en verder zie Spanje en Sp. koloniën.

Portugal, door de zgn. demarcatielijn van paus Alexander VI (1493) beperkt tot Brazilië, koloniseerde dit gebied, dat 1822 onder Port. dynastie een keizerrijk werd en in 1889 een republiek. Zie Portugal en Port. koloniën.

Frankrijk koloniseerde van Québec (1534) en de Laurensrivier uit Canada en drong langs de Gr. Meren in het Mississippigebied Louisiana. 1763 moest Fr. deze gebieden aan Eng. afstaan en verkocht W. Louisiana in 1803 aan de V. S. zie Frankrijk en Fr. koloniën.

Engeland koloniseerde langs de O.kust van N. Amer., waar de 13 Staten ontstonden (o.a. Carolina, Virginia, Maryland), die door den Am. Vrijheidsoorlog (1775—1783) zich vrijmaakten als de V. S. van A. Zie Ver. Stat. van A., geschiedenis.

De Nederlanders moesten de in 1614 gestichte nederzetting Nieuw Ned. in 1664 aan Eng. laten en verkochten de ± 1630 in bezit genomen kustlanden van Brazilië in 1661 aan Portugal. Zie Ned. koloniën en Ned. geschiedenis.

De Indianen, bij koninklijk decreet de minderen verklaard van het blanke ras, zouden onder voogdij van de Kroon komen eer zij, wat veel later gebeurde, plichten en rechten der blanken konden aannemen. Dit bepaalde de verhouding tot hen, ook in de latere Z. Am. republieken, in N. A. en Canada. Ofschoon Kerk en Kroon de Indianen beschermden door wetten en besluiten, leidden de practijken van baatzuchtige veroveraars en beambten tot dwangarbeid, slavernij en uitroeiing. Zie ook zie Latijnsch A. en Spaansch A.

Wübbe.

De missie in Amerika. Geschiedenis. De oudste sporen van het Christendom vinden we op Groenland (bisdom Gardar, 1125—1487). De eigenlijke Christianiseering van A. begint met de planting van het kruis op Guanahani door Columbus, 15 Oct. 1492. Paus Alexander VI gaf hem bij zijn tweede vaart twaalf missionarissen mee, de eersten van de tienduizenden in de eeuw der ontdekkingen. Langen tijd vervulden Spanje en Portugal energiek hun patronaatsplichten (zie Patronaat) door het zenden van personeel, financieelen steun, enz., maar ze konden niet verhinderen, dat de missie-arbeid dikwijls onvruchtbaar gemaakt werd door het ruwe en baatzuchtige optreden der kolonisten tegenover de Indianen, wier eenige verdedigers bij het gezag vaak de missionarissen waren; aan hen is het te danken, dat in Centraal en Zuid-A. veel meer stammen behouden bleven dan in het Prot. Noord.-A. Het eerst vestigde de Kerk zich op de Groote Antillen (bisschopszetels op San Domingo 1511 en Cuba 1518).

Op de Kleine Antillen begon de missie pas een eeuw later. In Mexico baande Cortez (1519) den weg voor de grootste successen; reeds in 1527 werden de bisdommen Mexico en Tlaxcala opgericht. Verdeeld over Midden-A. volgden suffraganen van Mexico; in 1555 werd reeds het eerste provinciaal concilie gehouden. Met dezelfde stuwkracht verbreidde zich het Evangelie ook over Spaansch Zuid-A.; op het einde der 16e eeuw vindt men er vijf kerkprovincies (o.a. Lima, Cartagena), 27 bisdommen, ontelbare kerken, bloeiende scholen, seminaries en universiteiten, en millioenen Christenen. Een merkwaardige plaats nemen de zie Reducties van Paraguay in de 17e eeuw in. Ook in de Portugeesche bezittingen volgde de missionaris den veroveraar op den voet, vanuit Bahia als centrum. In het midden der 17e eeuw sloot Guyana de rij der missievelden in Zuid-Amerika. Franciscanen, Dominicanen, Karmelieten, Mercedariërs, Augustijnen en Jezuïeten wedijverden langer dan twee eeuwen naast elkaar in heldenmoed.

Hun werken werd echter meer nog bemoeilijkt door de knechting en het slechte voorbeeld van de blanken dan door de wilde inboorlingen en het ruwe landschap. Onder de grootste pioniers verdienen vermelding: De las Casas, Zumarraga, Toribius, Lud. Bertrandus, Acosta, Anchieta, Fr. Solanus, Vieira, en de apostel der negerslaven, Petrus Claver. Rond 1750 waren Midden- en Zuid-A., behoudens nog sterke heidensche resten, Kath. De totale assimilatie werd echter gestuit door de treurige verwarring, met de uitdrijving der Jezuïeten en het opgeven van reducties ontstaan, en in de politieke woelingen der 19e eeuw bestendigd.

Vele Indianen vielen terug in de barbaarschheid. Liberale vrijmetselaarsregeeringen plunderden de Kerk arm en verhinderden ieder innerlijk leven. Massaal indifferentisme, ontzettende priesternood, te groote uitgebreidheid der kerkelijke gebieden, gebrek aan Kath. onderwijs en daarbij een vloed van geheime sekten hebben de Kerk in Zuid-A. in de 19e eeuw met schier ongeneeslijke wonden geslagen. Toch kon er het koude Protestantisme geen groote afvalbewegingen veroorzaken. Langzaam groeit nu de kerkelijke vernieuwing, met behulp vooral van buitenlandsche missionarissen, dank zij de vermeerdering der kerkelijke districten, de scholen, organisaties en den toenemenden invloed van Kath. op de regeering; bijna alle staten onderhouden geregelde betrekkingen met Rome.

De missioneering van Noord-A. begon van drie zijden. Spaansche monniken en Duitsche Jezuïeten bewerkten nog in de 16e eeuw het Z. van de V.S. Fransche missionarissen maakten Quebec (gesticht 1636) tot brandpunt van een tweede arbeidsveld, dat tot ver over de Groote Meren en ten Z. tot New York reikte (Huronen, Irokezen). De overgang van Canada aan Engeland (1763) was funest; 1829 bracht pas vrijheid, en daarmee begon een periode van forsche ontwikkeling. Een derde uitgangspunt was de Kath. kolonie Maryland sinds 1634. Hier ontstond, na veel wisselvalligheden in de vrijheidsoorlogen, in 1789 het bisdom Baltimore, het eerste in de V. S., waar twee jaar later godsdienstvrijheid werd afgekondigd. Vooral door immigratie van Ieren en Duitschers steeg het aantal Katholieken in de vorige eeuw tot 19 millioen; in 1908 werden de V. S. en Canada aan het bestuur van de congregatie ,,de Propaganda Fide’’ onttrokken, als niet meer behoorende tot de missielanden. Eigenlijke missie is er nog onder de Indianen en de Negers.

Tegenwoordige toestand. De Indianenmissies in Canada omvatten 41 000 Kath., 35 000 Prot. en 24 000 heidenen. In het O. heeft men o.m. nog de Huronen- en Irokezenmissie en de tamelijk uitgebreide missie in Ontario. De Christelijke stammen hebben gewoonlijk al een vaste woonplaats; de heidenen zijn nomaden. Langzaam sterft deze bevolking weg aan besmettelijke ziekten, vooral wanneer zij met de blanken in aanraking komt. Het uitgebreide N. W. Territorium met zijn ijsklimaat, gebrek aan verkeersmiddelen en ontbering in de eenzaamheid bezit een nog zeer primitieve Indianenbevolking; de Prot. zending werkt er onder veel gunstiger omstandigheden dan de missie. Een derde centrum van missie-arbeid is het W. Canadeesch rotsgebergte. In het hooge N., aan de Hudsonbaai en in Alaska, werken Oblaten en Jezuïeten onder de Eskimo’s; enkele duizenden zijn bekeerd.

In de V. S. zijn van de 350 000 Indianen 140 000 Kath. en 45 000 Prot. Maar veel belangrijker is hier de negermissie; nog maar 220 000 van de 11 millioen zijn Kath., de overigen voor het meerendeel Prot. Cultureel heeft zich het zwarte ras sinds de slavenoorlogen (1861—’65) hoog opgewerkt, maar de rassenhaat is er slechts door verscherpt en maakt het noodzakelijk afzonderlijke parochies voor de negers op te richten. In 1907 ontstond onder leiding der bisschoppen ten behoeve der negermissie de Catholic Board for Mission Work among the Negroes, die vooral voor het onderwijs groote verdiensten heeft. De voornaamste congregaties onder hen werkzaam zijn de Josephieten, de Paters van den H. Geest, de Missionarissen van Lyon en het Genootschap van het Goddelijk Woord. Het gebrek aan hoogere scholen en aan inlandschen clerus drukt het zwaarst op hun missies; alles tezamen heeft men er vier academies en een industrieschool en sinds de allerlaatste jaren ook twee negerseminaries: te Bay Saint Louis en Highwood. In Mexico, Midden-A. en West-Indië werken o.m. de Lazaristen, Kapucijnen, Dominicanen en Redemptoristen nog onder de Indianen, Negers en Oostersche koelies. Samen zijn er een 150 000 Christenen onder, waarvan 40 000 op Jamaica en 54 000 op Curaçao; in de Engelsche koloniën is het Protestantisme veel verbreid.

De Staten van Zuid-A. tellen bijna alle hun Indianenmissies, overal verspreid tusschen de overigens Kath. bevolking; de omstandigheden zijn er even ongunstig als in Noord-A., alleen van rassenhaat is hier weinig te bespeuren. Daarentegen wreekt zich sterk de godsdienstige verwaarloozing in het verleden en is het gebrek aan priesters er ongehoord groot. In 1927 waren er in Zuid-A. 32 districten onder de Propaganda, met een gezamenlijke Kath. inlandsche bevolking van 836 980. Het missiepersoneel bestond toen uit 427 priester-missionarissen, waarvan 49 inlanders, 75 (9) broeders, 639 (162) zusters en 582 catechisten. Daartegenover staan 3 742 Prot. krachten, ofschoon zij maar 263 313 aanhangers tellen. Als resultaat der geheele Kath. heidenmissie in Zuid-A. geeft men tegenwoordig 2 106 551 bekeerlingen; voor geheel A. 2 900 424. A. telt 72 metropol, zetels, 3 aartsbisd., 280 bisd. en 50 missie-vicariaten. Verder zie Latijnsch en Spaansch Amerika.

L i t.: R. Streit, Bibliot. Missionum (I Münster 1916, II—III Aken 1924—’27); Revue d’Hist. des Missions (Parijs 1927); J. Schmidlin, Katholische Missionsgeschichte (1925); A. Freitag, Katholische Missionskunde (1926); E. Krebs, Um die Erde (1928); J. T. Bertrand, Hist. de l’Amérique espagnole (2 dln. 1929). Mulders.