Apex (lat - meerv.: apices; uiterste spits, top, kruin.
1° (oudheid k.) Stuk olijfboomhout (virga), gezet op de hoeden (pilei) der Rom. priesters in de Oudheid, van boven met wol omwonden; een wollen band hing aan weerszijden er van af. Ook de priestermuts zelf. Eveneens de metalen kegelvormige helmspits, waarin een vederbos stak. Apices heeten ook de streepjes aan het einde van letters. Davids.
2° In de Palaeontologie. Benaming voor den top van gastropodenschalen, en voor de bovenzijde van zee-egelschalen.
3° In de astronomie noemt men apex het punt aan den hemel, dat de richting aangeeft waarin een hemellichaam of stelsel van hemellichamen zich beweegt. Men spreekt van den a. van de aardbeweging, van de beweging van het zonnestelsel in de ruimte enz.