Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

VERDRAAGZAAMHEID

betekenis & definitie

kan in het algemeen omschreven worden als de houding van geduld ten opzichte van iets, dat men afkeurt; gewoonlijk echter wordt zij beperkt tot een geduld met betrekking tot afwijkende overtuigingen van godsdienstige of levensbeschouwelijke aard op het terrein van het openbare leven.

I..SCHIJN-VERDRAAGZAAMHEID. Uit deze omschrijving volgt, dat niet alles wat zich verdraagzaamheid noemt, dit ook is. Vaak is het niet anders dan indifferentisme of onverschilligheid. Wanneer de afwijkende overtuiging niet als verkeerd wordt gezien, valt er niets te verdragen. Zulk een schijnverdraagzaamheid veroordeelt de Kerk met klem. Omdat deze verdraagzaamheid eigenlijk slechts principiële onverschilligheid ten opzichte van de godsdienst is, kan zij zich zeer onverdraagzaam tonen. Zo hebben het liberalisme en zijn erfgenamen als ideaal de godsdienstloze staatsschool. Vaak tonen zij zich uiterst onverdraagzaam tegenover de eis van christelijke ouders om christelijk onderwijs.

II.KATHOLIEKE VERDRAAGZAAMHEID is dus de bereidheid om een afwijkende wereldbeschouwing te dulden, terwijl men overtuigd is

1. dat deze verkeerd en onwaar is,
2. dat zij daarom een gevaar vormt ook voor het volkswelzijn. De Katholiek is immers zeker, dat zijn geloofsvisie op de bestemming en de taak van de mens de enig ware en volledige is, en dat het een groot geluk zou zijn wanneer al zijn medemensen deze waarheid erkennen. Een groot geluk, niet alleen omdat zij daardoor de juiste weg vinden naar het eeuwig heil, maar ook omdat de volledige erkenning van Christus door allen een kostbare bijdrage vormt tot het tijdelijk welzijn. Voor hem zijn afwijkende opvattingen dwalingen, dus een kwaad voor de mens die een waarheidszoeker is, en een bedreiging ook voor het aardse welzijn der mensheid.

Daaruit volgt, dat de Katholiek zich verplicht weet, niet alleen omwille van het volle heil der dwalenden, maar ook omwille van het tijdelijk welzijn, zijn medeburgers zo goed mogelijk te helpen om deze waarheid te vinden. Dit is zijn hoogste plicht. Als dus verdraagzaamheid de dwaling duldt, geschiedt dit in functie van deze hogere verplichting. Verdraagzaamheid is dan ook niet de hoogste deugd. Dit kan zij ook niet zijn, omdat zij in de ander het kwaad van de dwaling veronderstelt. De koningin der deugden is de liefde, die zich verheugt over het goed van de ander, en poogt dit goed, waar het gebrekkig is, tot volmaaktheid te voeren.

Aan die liefde is dus ook de verdraagzaamheid ondergeschikt. Zoals God geduld heeft met de zonde om daardoor ruimte te scheppen voor een hoger goed, zo moet ook de Christen gebreken en tekorten dulden om daardoor een hoger goed te bereiken.

Om een antwoord te geven op de vraag, in hoever dit het geval is, moet onderscheid worden gemaakt tussen de verdraagzaamheid die de andersdenkende overtuiging duldt, en die welke aan deze andersdenkende overtuiging ook ruimte laat voor propaganda en voor practische verwerkelijking van die overtuiging.

1. Volstrekt noodzakelijk is die verdraagzaamheid, welke het de ander niet onmogelijk maakt zijn afwijkende overtuiging te koesteren. Immers de katholieke waarheid wordt alleen gevonden door een akte van geloof. En geloof is wezenlijk vrijwillige instemming van de mens. „Geloofsdwang” is innerlijke tegenspraak: dwang kan hoogstens tot uiterlijke belijdenis voeren, nooit tot instemming. En zulk een louter uiterlijke belijdenis is waardeloos voor het zieleheil, maar vormt ook voor het welzijn der gemeenschap een niet minder gevaar dan openlijk ongeloof.

De andersdenkende heeft dus het onaantastbaar recht op die vrijheid, waardoor zijn eventuele geloofsinstemming werkelijk vrij is; op de vrijheid dus van te zoeken en te tasten en ook mis te tasten, zonder nog de volle waarheid te vinden. Zelfs moet hem de mogelijkheid gelaten worden om de geloofsinstemming te weigeren. Van zijn kant moet de Katholiek onder alle omstandigheden die verdraagzaamheid opbrengen, waardoor hij de ander deze vrijheid laat.

Wanneer men hiertegen de gestrengheden der Middeleeuwse Kerk aanvoert, dient men te bedenken, dat de praktijk slechter kan zijn dan de leer. Vervolgens: deze gestrengheden richtten zich in principe niet tegen ongelovigen, maar tegen „ketters” in de strikte zin, d.w.z. tegen Katholieken die hun geloof verzaakten. Uit de kettergeschiedenis der vroege Middeleeuwen blijkt duidelijk, dat deze ketters geen „andersdenkenden” waren, maar opstandigen tegen de gekende waarheid. Misschien is er in de latere Middeleeuwen en bij het aanbreken der Reformatie een fout begaan, doordat men niet besefte, dat vaak het geloofsleven zo zeer was uitgehold, dat de dwaling niet noodzakelijk verzet tegen de gekende waarheid behoefde te zijn. Kerk en Staat zijn streng opgetreden niet tegen hen die in geweten dwaalden, maar tegen hen die hun eigen geweten schonden. Voor dwalenden, Joden, Mohammedanen, kinderen van ketterse ouders, gold in beginsel, dat men hun verblinding verdroeg.

Wel poogde men hun de ogen te openen — en een harde tijd bezigde harde middelen -, maar hun vrijheid om niet katholiek te zijn werd erkend. Wat echter van de historie zij, in beginsel moet de Katholiek, ook de katholieke staatsman, aan de andersdenkende altijd die vrijheid toestaan, waardoor hij de ruimte heeft om de waarheid te zoeken en in persoonlijke overtuiging te aanvaarden, en ook om haar af te wijzen.

2. Moderne verdraagzaamheid vraagt echter meer. Als onverdraagzaam wordt het gevoeld, niet alleen wanneer iemand gedwongen zou worden toe te treden tot de Katholieke Kerk, maar ook wanneer aan de andersdenkende het recht wordt ontzegd voor zijn opvatting te getuigen en deze te propageren, of volgens die opvatting te leven. In dit verband, waar een concreet antwroord mede door de omstandigheden bepaald moet worden, moet op twee beginselen gew’ezen worden:

Aangezien de moderne democratie wezenlijk gebouwd is op het spel van meerderheid en minderheid, is de Katholiek in geweten verplicht deze wet te eerbiedigen. Hij heeft immers de plicht, het staatsbestel te handhaven. In een democratie is de meerderheid verplicht, ook aan de minderheid de mogelij kheid te laten tot meningsvorming en propaganda. Of deze plicht ook geldt ten opzichte van subversieve propaganda, is een omstreden vraag, die meer tot het staatsrecht dan tot de verdraagzaamheid behoort. Maar tegenover een gevestigde minderheid, die zich goed lid der volksgemeenschap toont, geldt deze plicht ongetwijfeld. Wanneer een katholieke meerderheid zou menen, het volkswelzijn te dienen door inperking van andersdenkende propaganda, dan moge zij beseffen dat zij daardoor het vertrouwen schendt, dat de eerste voorwaarde is voor het algemeen welzijn van een volk.

Bovendien zou zulk een belemmering der vrije meningsuiting hoogstwaarschijnlijk niet wervend werken voor de waarheid, maar afstotend. Immers, de democratisch gevormde mens voelt het als gewetensdwang, wanneer hij zijn overtuiging niet openlijk mag verkondigen. De staatsman dus die hoopt door het belemmeren van andersdenkende propaganda het licht der Kerk vrijer te doen stralen, moet vrezen daardoor haar geestelijk wezen, dat gebouwdis op vrijwillige geloofsinstemming en liefde, voor de buitenstaander te verhullen.

3. Bijzonder moeilijk is het probleem, in hoeverre een katholieke meerderheid zich uit verdraagzaamheid ervan moet onthouden, haar opvattingen over goed en kwaad door de wetgeving aan alle volksgenoten op te leggen. Het gaat natuurlijk niet over specifiek katholieke verplichtingen, maar alleen over de natuurwet. Moet een katholieke wetgever bijvoorbeeld de strafbaarheid van euthanasie handhaven of invoeren ? Historisch blijkt de Katholiek veel minder geneigd om in de wetgeving de Tien Geboden te sanctionneren dan bijv. het Calvinisme. Maar de grond van deze andere houding is hier niet aan te geven.

Ook hier is de Katholiek verplicht, de regels der democratie te eerbiedigen. Het probleem is dus hier, wat gezonde democratie is. Democratie bestaat niet hierin, dat iedere minderheid geheel vrij is volgens eigen opvattingen te leven: dan werd zij anarchie. Dan gaat de verdraagzaamheid te ver, en ontaardt tot een tyrannie van de nietigste minderheid. Toch kan de meerderheid niet altijd haar opvattingen tot wet maken. Met name, waar de wetgeving ingrijpt in de zedelijke houding van de burgers, is grote matiging vereist.

Hier kan zeker de helft plus één haar opvatting niet tot wet verheffen. Want het is voor de zedelijke gezondheid van een volk noodlottig, wanneer de normen daarvan tot speelbal der politiek worden en gekoppeld aan iets zo wisselvalligs als de toevallige politieke meerderheid. Evenals voor een grondwetswijziging een eenvoudige meerderheid niet volstaat, maar een gekwalificeerde meerderheid vereist wordt, zo lijkt het geboden voor een wetswijziging, die in de zedelijke opvattingen van een volk ingrijpt (bijv. verbod van euthanasie, gelijkstelling van Kerken en ongodsdienstige levensbeschouwelijke organisaties) een gekwalificeerde meerderheid te vorderen.

Misschien zullen wij verder moeten gaan, en eisen dat zulk een wetswijziging niet indruist tegen de opvattingen ook van een kleine, maar gevestigde en loyale minderheid. Doch zoals gezegd, de Katholiek zal zich hier moeten laten leiden door de vraag, wat goede democratie is (zie ook Democratie).

Onze laatste beschouwingen berusten op de gewetensplicht, de normen der democratie te eerbiedigen. Zij hebben dus niet dezelfde absolute onveranderlijkheid als het argument voor de strikte gewetensvrijheid. Men bedenke evenwel, dat de ontwikkeling in democratische geest vermoedelijk zal doorzetten, en als algemeen verschijnsel valt toe te juichen. De aangehaalde argumenten zullen dus aan kracht winnen. Vervolgens moet men bedenken, dat dit probleem met name door de Katholiek niet meer landelijk, maar mondiaal moet worden bezien. Bij zijn oordeel in dezen is hij dus verplicht, rekening te houden met de repercussies die zijn houding elders zal hebben.

Tot slot: verdraagzaamheid van de Katholiek zal door vele buitenstaanders, met name die van liberale komaf, in hun eigen zin licht als indifferentisme worden beschouwd. Men zal menen, dat ook de Katholieken zelf maar half overtuigd zijn dat de katholieke leer de waarheid is en de redding biedt voor de mensheid. Daarom moet de Katholiek, juist waar hij verdraagzaam is, duidelijk tonen, dat hij de gedulde wereldbeschouwing als dwaling en als een gevaar voor de mensheid beschouwt. Verdraagzaamheid moet samengaan met een krachtig getuigen voor de unieke waarheid van het katholiek geloof. p. SM.

< >