Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

MESSIAS

betekenis & definitie

(vergriekste vorm van een Aramees en Hebreeuws woord, dat „gezalfde” betekent), wordt als titel gebruikt voor die sacrale personen, welke door zalving in hun ambt werden gesteld en aan God toegewijd: de onschendbare koning; de hogepriester; ook profeten ? Pas in de laatste eeuw vóór onze jaartelling wordt de term aanduiding voor de verlosser, welke men in de toekomst verwachtte. In aansluiting daarbij spreekt men van de „messiaanse” verwachtingen, welke vanouds in Israël leefden en door Jesus worden gerealiseerd.

Men bedoelt er de heilsverwachtingen mee aan te duiden, voor zover zij zich kristalliseren rond een persoon met koninklijke en (of) ook priesterlijke en profetische trekken. Juist de nadruk op de geschiedenis als het veld van Gods openbaring (zie ook Literaire genres) borg een toekomstverwachting in zich, welke voor Israël karakteristiek is.

Reeds de zegen die op de aartsvaders rustte wordt ons overgeleverd in een wending welke de universele betekenis beklemtoont, die hun nageslacht — hun „zaad” eens zal bezitten (Gen. 22 : 15 vv. enz.; vgl. Gal. 3).

Beslissend werd de openbaring van Jahweh op de Sinaï. „Israël kan die naam niet noemen of het hoort zich daarin een onbegrensde volheid van heil toegezegd” (Bleeker). De teleurstellende ervaringen, welke het heden steeds weer biedt, worden vanuit dit geloof in wat eens zal gaan komen, overwonnen.

Het kwaad — zo weten de wijzen in Israël zal toch nooit de uiteindelijke overwinnaar kunnen zijn (van hieruit valt het licht op „de eerste blijde boodschap” : Gen. 3 : 15).Soms komt dat tot uiting in de verwachting, dat God zelf eens zijn koninklijk Rijk definitief zal vestigen. Elders wordt meer uitdrukkelijk ook een middelaar verwacht. Reeds in Hum. 24 : 17W., Gen. 49 : 8—12 vertoont deze man Gods koninklijke trekken. Dit wordt sinds de uitverkiezing van de Davidische dynastie (zie de Nathan-profetie in 2 Sam. 7) meer nadrukkelijk. Het ideaalbeeld, dat van een nieuwe koning getekend wordt, ontvangt vanuit deze hoop zijn grootse trekken (Ps. 2; 45; 72; 110). Misschien reeds in enkele van deze liederen, doch zeker in de profetische literatuur treedt regelrecht de rechtvaardige, overwinnende en barmhartige koning naar voren, die in de volheid der tijden aan alle ellende en onrecht een einde zal maken en een universeel rijk van vrede, heil en overvloed zal vestigen (Is. 7—11; Mich. 5; Jer. 33; Zach. 9:9V.; zie ook Herder.) De nauwe band tussen de verwachtingen omtrent het einde der tijden (2 Eschatologie) en het messianisme komt hierin duidelijk uit.

In het latere Jodendom wordt deze hoop steeds meer nationaal-politiek verengd. Toch blijken in Luc. I en 2 ook veel sterker authentiek-religieuze verwachtingen in bepaalde kringen te leven (vgl. ook de handschriften van Ain Fasjka). De apocalyptiek verhoopte de komst van de hemelse mensenzoon. Reeds in het tweede gedeelte van het boek Isaias treedt de profetische (en koninklijke?) gestalte van de lijdende knecht van Jahweh naar voren (vgl. Ps. 22).

Het volk bleef na het uitsterven der profetie hopen op de grote profeet, die toch eens zou moeten komen (Jo. 6 : 14; Matth. 11 : 14; vgl. Hand. 3 : 22 v.). Ook aan een priesterlijk gezalfde werd in sommige kringen gedacht. Dit complexe en disparate geheel werd echter pas tot een eenheid verbonden door zijn vervulling in Hem, aan wie Johannes de vraag deed stellen: „Zijt gij het, die komen moet?” (Matth. II : 3). Messias in de geest van de vrijheidsbewegingen, welke rond zijn tijd steeds weer in Palestina opkwamen, heeft Jésus nooit willen zijn.

De naam Messias en verwante titels heeft hij mede daarom vermeden (voor „het messiaans geheim” en zijn diepere ondergrond zie bij Marcus). Toch wist Hij zich geroepen om koning te zijn en gezonden met volmacht (zie Macht). De weg, die de Mensenzoon te gaan had, was echter de weg van het kruis. In het bewustzijn van Jésus omtrent zichzelf zijn voor het eerst het apocalyptische visioen van de mensenzoon en het profetische gezicht van de dienende knecht des Heren bij elkander gebracht om te zamen de kwaliteit van zijn messiaanse aanspraken te bepalen (vgl. Marc. 14 : 61 vv.). Hij wist zich „Zoon van David”, doch dit behoorde veeleer tot de staat van vernedering van Hem, die „de Zoon Gods” zelf was en door verrijzenis en hemelvaart zijn glorie binnengaat (vgl.

Marc. 12 : 35-37; Hand. 2 : 27-31, 36). Geheel de christologie van het N.T. en van de Kerk staat in dit zelfbewustzijn van Jesus geworteld. De koninklijke trekken van zijn messiaanse aanspraken functionneren daarbij binnen een kader, dat allereerst priesterlijk (zie Hogepriester, Middelaar, Priesterschap) en profetisch (zie Profeet) bepaald is. In één grootse concentratie wordt zodoende geheel de verwachting van het O.T. gebundeld in Hem, die in zijn persoon het heil zelf (zie Heiland) en het vernieuwde Verbond is. J. w.