is een in de geschiedenis van het Christendom meermalen terugkerend verschijnsel, dat zijn oorsprong vindt in een eigenaardige opvatting van de werking van Gods Geest. Men denkt zich daarbij een onmiddellijke relatie tussen de Geest en de individuele mens met uitschakeling van alle uitwendige genademiddelen.
Bijbel, traditie, heilsfeit, dogma, kerkelijk instituut worden van bijkomstige of zelfs van indifferente aard geacht. Het is te doen om innerlijke ervaring en mystieke beleving.
Men spreekt van inwendig woord en inwaarts licht, waardoor directe zekerheid wordt verkregen en een profetische overtuiging iemands deel wordt. Op dit standpunt is Christus meer een zedelijk voorbeeld, iemand die bij uitstek door de Geest geleid werd, dan de Verlosser.
En voor zover er van een Kerk sprake kan zijn, is zij meer een gemeenschap van gelijkgestemden. Overigens bestaat de grootste verscheidenheid in uitwerking en toepassing van deze gedachten onder de spiritualisten.