Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

BARTH

betekenis & definitie

Karl (1886), Zwitsers gereformeerd theoloog, was predikant te Safenwil (1911), daarna hoogleraar in de dogmatiek te Göttingen (1921), Munster, Bonn en Bazel (sedert 1935). Opgevoed in de theologische tradities van de 19de eeuw ontdekte hij tijdens de eerste wereldoorlog, dat het optimistische evolutiedenken, dat de moderne protestantse theologie vergaand beïnvloed had, slechts een zeer verschraalde weergave van de Bijbelse boodschap mogelijk maakte.

De wekelijkse nood der prediking drong hem tot herziening van zijn vanzelfsprekend aanvaarde overtuigingen. Aan de Zwitserse theoloog Kutter dankte hij daarbij het inzicht, wat het betekent, dat God God is.

Een nieuwe bestudering van de geschriften van Paulus leidde in 1919 tot de publicatie van zijn Römerbrief, een opzienbarende commentaar op Paulus’ brief aan de Romeinen. In een merkwaardig wijsgerige taal, wezenlijk gevormd door Plato en Kant, sprak Barth over het oneindig qualitatieve verschil tussen eeuwigheid en tijd.

God ligt niet in het verlengde van onze gedachten, maar is de Gans Andere. God is immers in de hemel en wij zijn op de aarde (Pred. 5:1); juist wanneer Hij zich openbaart ontdekken wij zijn principieel verborgen zijn, zodat juist de geopenbaarde God de verborgene is en de verborgene de geopenbaarde.

Slechts op deze dialectische wijze kunnen wij over Hem spreken in een gesprek van elkaar weersprekende woorden (ja en neen), die in hun schijnbare onverzoenlijkheid gehandhaafd moeten blijven en waarvan God alleen de samenhang kan doorzien (zie Dialectische theologie). Nader contact met Kierkegaard, Dostojewski, Nietzsche, Overbeck enerzijds, met de Reformatoren en Blumhardt anderzijds, verdiepte deze prediking (2de bewerking van de Römerbrief, 1922).

Wie ingezien heeft hoe ver God van ons is, zal niet langer zo gemakkelijk de christelijke mens met zijn vrome gevoelens tot norm en maatstaf der theologie kunnen verheffen, zoals de moderne protestantse theologie onder aanvoering van Schleiermacher deed, maar evenmin vertrouwen stellen in menselijke systemen, die de levende goddelijke waarheid gevangen willen nemen en daarmede over God zoeken te heersen. Wilde Barth in zijn geschriften uit deze tijd slechts een critische „kanttekening” geven bij alle theologische systemen, als hoogleraar was hij wel gedwongen zelf op meer systematische wijze de verschillende dogmatische vragen te behandelen.

Dit deed hij in zijn Kirchliche Dogmatik, waarvan sedert 1932 deel na deel verschijnt. Hierin heeft Barth de grondgedachten van de Römerbrief vastgehouden, maar er nu alle nadruk op gelegd, dat de verborgen God Zich aan ons in Christus openbaart en dat de genade werkelijk ingang vindt in de menselijke existentie.

Voor de natuurlijke Godskennis, die God ook meent te kennen in de natuur, de geschiedenis en het geweten, heeft Barth geen waardering; zijn gehele theologie is één grote exclusieve concentratie op de Godsopenbaring in Jesus Christus.De actualiteit van deze inzichten bleek duidelijk toen in 1933 de nationaal-socialistische revolutie de „Glaubensbewegung deutscher Christen” deed ontstaan. Tegenover alle pogingen om Hitlers optreden te verstaan als een bijzondere openbaring Gods in de geschiedenis, riep Barth in zijn in tien-duizenden exemplaren verspreide brochure Theologische Existenzie heute de kerk en de theologen tot de christelijke orde terug. De Deutsche Christen vonden dank zij Barth al spoedig de Bekennende Kirche op hun pad, die in de hoofdzakelijk van hem afkomstige Barnier Thesen (1934, zie Barmen) duidelijk en nadrukkelijk Jesus Christus als haar enige Heer beleed en alle verdere heerschappijen en machten in de kerk afwees. Op Emil Brumiers pogingen om binnen de theologie toch ruimte te houden voor een soort negatieve natuurlijke godskennis („eristiek”) kon Barth alleen maar met een zeer duidelijk „Nein" (1934) antwoorden. Barths weigering om de totale eed op de Führer af te leggen, kostte hem zijn professoraat te Bonn, en zijn actieve medewerking in de leiding van de Bekennende Kirche maakte hem al spoedig in Duitsland onmogelijk. Vanuit Bazel bleef hij in woord en geschrift de Bekennende Kirche steunen.

In 1948 voelde Barth geen roeping om ook zijnerzijds een steentje bij te dragen aan de algemene bestrijding van het communisme; niet uit sympathie, maar omdat het z.i. niet de taak der kerk is om te verklaren, wat iedereen buitendien toch reeds gelooft; wel koos hij de partij van Niemöller en Heinemann in de afwijzing van de Duitse herbewapening (1950).

Door zijn theologisch oeuvre heeft Barth de Christelijke theologie over bijna de gehele wereld beïnvloed, zowel bij geestverwanten als bij tegenstanders. Zijn nadruk op het geheim Gods, op het persoonlijk karakter der genade, op de noodzaak van persoonlijke beslissingen, op de radicale nietigheid van het schepsel, op de nood der zonde, enz. heeft dan ook in de kern iets zeer boeiends en waars in zich en sluit ook sterk aan bij het existentiële levensbesef onzer dagen. Dat Lutheranen hem soms te calvinistisch, Calvinisten soms te luthers, vrijzinnigen te orthodox en orthodoxen te vrijzinnig, Katholieken oer-reformatorisch en Protestanten soms romaniserend vinden, is wel een bewijs, dat Barth in geen der gangbare schemata geheel past. Hij is de sprekendste exponent van een nieuw soort theologiseren onder de protestanten. En voor de Katholieke Kerk is hij tevens een scherpe maar boeiende tegenstander. j. c. G./A.

J. B.